Herseninfarct door polycytemie als eerste uiting van een niercelcarcinoom

Klinische praktijk
N.D. Kruyt
P.H. Wessels
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:969-72
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Een 65-jarige man met als cardiovasculaire risicofactoren diabetes mellitus en hypertensie presenteerde zich op de Eerste Hulp met klachten van een passagère taalstoornis en met sinds een half jaar bestaande motorische en cognitieve functiestoornissen. Beeldvormend onderzoek van de hersenen liet multipele wittestofafwijkingen en een recent infarct zien. Bij routinebloedonderzoek werd polycytemie gevonden. Aanvullend onderzoek liet een verhoogde erytropoëtinespiegel en bilaterale niertumoren zien. Na flebotomieën en chirurgische resectie van de niercelcarcinomen trad herstel op van het cognitieve functioneren. Vóór de ingrepen werden bij transcranieel doppleronderzoek verlaagde stroomsnelheden in de grote hersenvaten waargenomen, die normaliseerden na daling van de hematocriet. Deze casus benadrukt de waarde van routinebloedonderzoek bij aanwijzingen voor een herseninfarct. Dit is voor zover ons bekend de eerste beschreven casus met een herseninfarct als eerste uiting van een niercelcarcinoom.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:969-72

artikel

Inleiding

Een herseninfarct kan een eerste uiting zijn van diverse onderliggende ziekten. In dit artikel beschrijven wij een bijzondere casus van een herseninfarct als eerste uiting van een niercelcarcinoom. Deze casus laat zien dat routinematig bloedonderzoek bij patiënten met een herseninfarct een zeldzame onderliggende afwijking aan het licht kan brengen.

ziektegeschiedenis

Patiënt A, een 65-jarige man, werd door zijn huisarts naar de neuroloog verwezen omdat hij 10 dagen daarvoor tijdens een wintersportvakantie plotseling door zijn benen was gezakt en nadien gedurende 6 h moeite had met het vinden van woorden. De reden van verwijzing was het vermoeden van een ‘transient ischaemic attack’ (TIA). Gedurende de bovengenoemde episode had patiënt geen andere uitvalsverschijnselen en geen hoofdpijn. Evenmin waren bewustzijnsverlies of trekkingen geobserveerd. Volgens zijn echtgenote was patiënt sinds het gebeuren wat verward en gaf hij soms inadequate antwoorden. Later, toen ook de heteroanamnese bij zijn kinderen werd afgenomen, bleek hij eigenlijk al sinds een half jaar toenemend vergeetachtig te zijn. Zelf zei hij gedurende dezelfde periode in toenemende mate moe te zijn. Hij was niet afgevallen en zijn eetlust was onveranderd. Zijn voorgeschiedenis vermeldde diabetes mellitus, hypertensie en glaucoom. De diabetes was 2 jaar eerder gediagnosticeerd en was goed gereguleerd met metformine en tolbutamide, waarbij de waarde van geglyceerd hemoglobine (HbA1c) steeds onder de 6 was. De hypertensie was 1 jaar vóór de verwijzing vastgesteld en redelijk onder controle met chloortalidon en atenolol, waarbij de huisarts recentelijk een bloeddruk van 140/90 mmHg had geconstateerd. Patiënt gebruikte verder geen medicatie. Hij had nooit gerookt. Tot zijn 55e jaar had hij bij de brandweer gewerkt. De familieanamnese was negatief voor hart- en vaatziekten.

Bij neurologisch onderzoek waren er lichte cognitieve functiestoornissen. Bij afname van de ‘mini-mental state examination’ (MMSE) scoorde patiënt 23 van de 30 punten, waarbij hij vooral problemen had met tests die gericht waren op aandacht en het kortetermijngeheugen. De patiënt persevereerde soms en gaf soms inadequate antwoorden. Differentiaaldiagnostisch dachten wij in eerste instantie aan een beginnende vasculaire dementie met een TIA, lichte beroerte of een ruimte-innemende afwijking met een ‘transient tumour attack’. Een aanvullende CT-scan van de hersenen liet uitgebreide periventriculaire wittestofafwijkingen zien in zowel de linker als de rechter hemisfeer. MRI van de hersenen met diffusieopnamen toonde eveneens multipele confluerende en grotendeels periventriculair gelegen wittestofafwijkingen. Op de diffusieopnamen werd tevens een kleine hyperintense afwijking links in het centrum semiovale gezien, passend bij verse ischemie (figuur 1). Aanvullend onderzoek middels ECG liet geen ritmestoornissen, maar wel aanwijzingen voor een geringe linkerventrikelhypertrofie zien. Op de thoraxröntgenfoto was het longbeeld niet afwijkend en er was geen cardiomegalie. Duplexechografie van de halsarteriën toonde wel enkele plaques, maar geen beduidende stenosen.

Bij oriënterend laboratoriumonderzoek werden geen elektrolytstoornissen of aanwijzingen voor dehydratie gevonden (creatinine: 98 mmol/l; ureum: 7 mmol/l). Oriënterend hematologisch onderzoek toonde echter wel afwijkende waarden, namelijk (referentiewaarden tussen haakjes): verhoogde uitslag voor Hb: 12,3 mmol/l (8,6-10,7), erytrocytengetal: 7,1 × 1012/l (4,2-5,5) en hematocriet: 0,65 (0,41-0,50). De bloedglucosewaarde bij opname was 9,1 mmol/l (3,6-6,0) en de cholesterolconcentratie 4,3 mmol/l (3,5-6,5).

Patiënt kreeg acetylsalicylzuur 300 mg per dag voorgeschreven, na 2 weken te verlagen naar 100 mg per dag. Vanwege de polycytemie werd direct gestart met flebotomieën. Aanvullende onderzoeken naar de oorzaak van de polycytemie werden gedaan in overleg met de hematoloog. Arteriële bloedgasanalyse leverde geen afwijkingen op. De erytropoëtinewaarde in het bloed was verhoogd: 35 U/l (3-20).

Echografie van het abdomen liet een ruimte-innemende afwijking zien in de bovenpool van de rechter nier; aan de linker nier en aan de andere buikorganen werden geen afwijkingen gevonden. CT van het abdomen toonde een beeld dat wees op een bilateraal niercelcarcinoom, rechts met een diameter van 8 cm, links met een diameter van 3 cm (figuur 2). Er werden geen aanwijzingen voor extrarenale uitbreiding gezien. Bij verder aanvullend onderzoek waren er evenmin aanwijzingen voor long- of levermetastasen. Er werd met operatie gewacht totdat het Hb-niveau door middel van flebotomieën daalde tot onder 9,5 mmol/l. Ongeveer anderhalve maand na het herseninfarct onderging patiënt een nefrectomie rechts en een partiële nefrectomie links, waarbij geen complicaties optraden. Histopathologisch onderzoek liet een adenocarcinoom zien, passend bij een niercelcarcinoom.

Bij follow-up lag de hematocrietwaarde ongeveer een half jaar later zonder verdere flebotomieën in het referentiegebied. Patiënt had geen nieuwe neurologische uitvalsverschijnselen meer gehad. Bij herhaling van de MMSE scoorde hij nu 29 van de 30 punten. Volgens zijn echtgenote en kinderen was hij duidelijk minder verward en vergeetachtig dan in de periode vóór de flebotomieën. De inname van acetylsalicylzuur werd in een dosering van 100 mg gecontinueerd. Tevens voegden wij simvastatine in een dosering van 40 mg per dag toe als secundaire profylaxe na een herseninfarct. Voorts werd patiënt geadviseerd regelmatig de huisarts te bezoeken voor bloeddruk- en glucosecontrole.

Het effect van de flebotomieën was duidelijk bij transcranieel duplexonderzoek. Daarbij werden de bloedstroomsnelheden in de grote hersenarteriën gemeten en werd gedurende 30 min emboliedetectie gedaan. Vóór het begin van de flebotomieën werd bij een hematocriet van 0,65 een lage gemiddelde stroomsnelheid (27 cm/s) in de A. cerebri media links gemeten. Embolieën werden niet gedetecteerd. Nadat de hematocrietwaarde gedaald was tot 0,53, was de stroomsnelheid 42 cm/s; een toename van 56.

beschouwing

Niercelcarcinoom en polycytemie

Bij 1-5 van de patiënten met een niercelcarcinoom gaat de tumor samen met polycytemie, die het gevolg is van een verhoogde erytropoëtinesecretie door de tumorcellen.1 2 Andere tumoren die zich kunnen presenteren met paraneoplastische polycytemie als gevolg van erytropoëtinesecretie zijn levercelcarcinomen,3 wilms-tumoren4 en hemangiomen in het cerebellum bij de ziekte van Von Hippel-Lindau;5 bij de laatste ziekte kan overigens ook, soms bilateraal, niercelcarcinoom voorkomen. De diagnostische benadering van polycytemie is eerder door Houwerzijl et al. in dit tijdschrift beschreven.6

Neurologische gevolgen bij polycytemie

Trombotische en hemorragische complicaties van polycytemie kunnen ontstaan door hyperviscositeit en verminderd zuurstoftransport enerzijds en door diffuse intravasale stolling anderzijds.7 8 Neurologische complicaties die bij polycytemie kunnen optreden, zijn herseninfarct, hersenbloeding, chorea en pseudotumor cerebri. Ook kunnen diverse aspecifieke symptomen optreden zoals hoofdpijn, concentratieproblemen, vertigo, tinnitus, dysesthesieën en wazig zien.9-13 Waarschijnlijk zijn deze het gevolg van microcirculatoire veranderingen.13 Bij normalisering van de hematocriet verdwijnen deze symptomen meestal.12 14 Ook de cognitieve functiestoornissen die soms bij polycytemie optreden, zijn in principe reversibel na behandeling van de polycytemie middels flebotomieën.15

Polycytemie en herseninfarct

De relatie tussen polycytemie en herseninfarcten werd reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw in verschillende casussen beschreven.16 Van de patiënten met polycytemie krijgt 15-30 een herseninfarct; tevens is een herseninfarct vaak de oorzaak van overlijden bij patiënten met een polycytemie.11 17 Uit een retrospectieve studie bij meer dan 1200 patiënten met polycytemie bleek dat arteriële trombotische complicaties vooral toenemen in de laatste 2-3 jaar voorafgaande aan de diagnose ‘polycytemie’. Bij die complicaties ging het in 70 van de gevallen om een TIA of een herseninfarct.11 Uit een prospectieve studie in een Mexicaanse populatie patiënten die een hoge hematocriet hadden vanwege het verblijf op grote hoogte, bleek een hematocriet van meer dan 0,47 een sterke onafhankelijke voorspeller voor multipele herseninfarcten, net als hypertensie en diabetes.18

Er zijn verschillende theorieën over het ontstaansmechanisme van herseninfarcten bij polycytemie. In het bijzonder hyperviscositeit, optredend bij een hematocriet boven 0,50 en daardoor verminderde cerebrale perfusie en afname van zuurstoftransport, speelt een belangrijke rol.13 Micro-embolieën zijn mogelijk ook van belang. In een casuïstische mededeling waarin een patiënt met polycytemie en een herseninfarct wordt beschreven, werden bij transcranieel doppleronderzoek micro-embolieën in de A. cerebri media beiderzijds gedetecteerd, die verdwenen nadat de hematocriet was teruggebracht tot 0,45.19 Bij onze patiënt werden met doppleronderzoek geen embolieën waargenomen gedurende 30 min; wel was de stroomsnelheid in de grote hersenarteriën sterk verlaagd; een mogelijke oorzaak van verminderde cerebrale perfusie.

Behandeling van polycytemie

De behandeling van polycytemie, naast de behandeling van een mogelijk onderliggende oorzaak daarvan, bestaat voornamelijk uit het verlagen van de hematocriet door middel van flebotomie.20 Ook bij de beschreven patiënt normaliseerden de stroomsnelheden in de grote hersenarteriën bij normalisering van de hematocriet. Aangetoond is dat, naast verlaging van de hematocriet, bij polycytemie ook trombocytenaggregatieremming met acetylsalicylzuur in een dosering van 100 mg per dag een gunstig effect heeft in het voorkómen van nieuwe trombotische complicaties, waaronder herseninfarcten.21

Trombotische complicaties bij maligniteit

Colon en Koehler schreven eerder in dit tijdschrift een artikel over de relatie tussen herseninfarct en kanker.22 Obductiestudies laten zien dat cerebrovasculaire aandoeningen vóórkomen bij ongeveer 15 van de patiënten die overlijden aan kanker. Van deze patiënten had slechts 50 ook klinische symptomen daarvan.23 Over het algemeen hebben patiënten met kanker bij wie een herseninfarct optreedt al een vergevorderd stadium van de maligniteit. Herseninfarct als eerste uiting van een onderliggende maligniteit is wel beschreven, maar is zeldzaam. Bekendere trombotische aandoeningen die aan de ontdekking van kanker vooraf kunnen gaan, zijn diepe veneuze trombose en longembolieën zonder andere oorzaak. Stollingsstoornissen bij kanker, zowel hypo- als hypercoagulatie, kunnen direct samenhangen met de tumor door de productie van coagulatiepromotoren, maar ze kunnen ook het gevolg zijn van chemotherapie of samenhangen met orgaanschade zoals leverfalen.23 Voorts kan bestraling van tumoren in het kno-gebied stenosering van de carotiden veroorzaken, hetgeen tot cerebrale ischemie kan leiden.24

conclusie

Voor zover ons bekend is dit de eerste beschreven casus waarbij een herseninfarct de eerste uiting was van een niercelcarcinoom. De betrokken patiënt had wel een verhoogd cardiovasculair risico met zowel hypertensie als diabetes mellitus in de voorgeschiedenis, maar beide bestonden kort en er werden geen tekenen gevonden van uitgebreide atherosclerose of eindorgaanschade. Derhalve veronderstellen wij dat de polycytemie de belangrijkste rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het herseninfarct. Gezien het herstel van de cognitieve functie na de flebotomieën, evenals de bij doppleronderzoek aangetoonde verbetering van de cerebrale perfusie, was de polycytemie in ieder geval symptomatisch. Het herseninfarct leidde uiteindelijk tot vroegtijdige opsporing van het bilaterale niercelcarcinoom en indien dit neoplasma op termijn inderdaad radicaal verwijderd blijkt te zijn, ligt het in de verwachting dat de chirurgische behandeling ook het risico van een recidiefherseninfarct heeft gereduceerd.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Da Silva JL, Lacombe C, Bruneval P, Casadevall N, Leporrier M, Camilleri JP, et al. Tumor cells are the site of erythropoietin synthesis in human renal cancers associated with polycythemia. Blood. 1990;75:577-82.

  2. Dahan M, Peyromaure M, Debre B, Zerbib M. Polycythaemia and renal cancer. Report of 5 cases. Prog Urol. 2004;14:401-2.

  3. Trotter JF, Cohn A, Grant R. Erythrocytosis in a patient with hepatocellular carcinoma. J Clin Gastroenterol. 2002;35:365-6.

  4. Lal A, Rice A, al Mahr M, Kern IB, Marshall GM. Wilms tumor associated with polycythemia: case report and review of the literature. J Pediatr Hematol Oncol. 1997;19:263-5.

  5. Gordeuk VR, Stockton DW, Prchal JT. Congenital polycythemias/erythrocytoses. Haematologica. 2005;90:109-16.

  6. Houwerzijl EJ, Haelst PL van, Doormaal JJ van, Gans ROB. Klinisch denken en beslissen in de praktijk. Een 31-jarige vrouw met voorbijgaande visusklachten en polycytemie. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:125-31.

  7. Kwaan HC, Wang J. Hyperviscosity in polycythemia vera and other red cell abnormalities. Semin Thromb Hemost. 2003;29:451-8.

  8. Pearson TC. Hemorheologic considerations in the pathogenesis of vascular occlusive events in polycythemia vera. Semin Thromb Hemost. 1997;23:433-9.

  9. Voiculescu V, Ionescu DA, Lazar G, Alecu C, Predescu C, Popa C, et al. Two cases of choreatic syndrome caused by polycythemia vera. Eur Neurol. 1979;18:96-100.

  10. Arregui A, Leon-Velarde F, Cabrera J, Paredes S, Vizcarra D, Umeres H. Migraine, polycythemia and chronic mountain sickness. Cephalalgia. 1994;14:339-41.

  11. Gruppo Italiano Studio Policitemia. Polycythemia vera: the natural history of 1213 patients followed for 20 years. Ann Intern Med. 1995;123:656-64.

  12. Samuals MA. Hospital neurologist. Woburn: Butterworth-Heinemann; 1999. p. 269.

  13. Landolfi R, Marchioli R, Patrono C. Mechanisms of bleeding and thrombosis in myeloproliferative disorders. Thromb Haemost. 1997;78:617-21.

  14. Nazabal ER, Lopez JM, Perez PA, del Corral PR. Chorea disclosing deterioration of polycythaemia vera. Postgrad Med J. 2000;76:658-9.

  15. Di Pollina L, Mulligan R, Juillerat van der Linden A, Michel JP, Gold G. Cognitive impairment in polycythemia vera: partial reversibility upon lowering of the hematocrit. Eur Neurol. 2000;44:57-9.

  16. Pearce JM, Chandrasekera CP, Ladusans EJ. Lacunar infarcts in polycythaemia with raised packed cell volumes. Br Med J (Clin Res Ed). 1983;287:935-6.

  17. Marchioli R, Finazzi G, Landolfi R, Kutti J, Gisslinger H, Patrono C, et al. Vascular and neoplastic risk in a large cohort of patients with polycythemia vera. J Clin Oncol. 2005;23:2224-32.

  18. Arauz A, Murillo L, Cantu C, Barinagarrementeria F, Higuera J. Prospective study of single and multiple lacunar infarcts using magnetic resonance imaging: risk factors, recurrence, and outcome in 175 consecutive cases. Stroke. 2003;34:2453-8.

  19. Segura T, Serena J, Teruel J, Davalos A. Cerebral embolism in a patient with polycythemia rubra vera. Eur J Neurol. 2000;7:87-90.

  20. Berk PD, Goldberg JD, Donovan PB, Fruchtman SM, Berlin NI, Wasserman LR. Therapeutic recommendations in polycythemia vera based on Polycythemia Vera Study Group protocols. Semin Hematol. 1986;23:132-43.

  21. Landolfi R, Marchioli R, Kutti J, Gisslinger H, Tognoni G, Patrono C, et al. Efficacy and safety of low-dose aspirin in polycythemia vera. N Engl J Med. 2004;350:114-24.

  22. Colon AJ, Koehler PJ. Herseninfarct en kanker: causaal verband of toevalsbevinding? Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1265-8.

  23. Uchiyama T, Matsumoto M, Kobayashi N. Studies on the pathogenesis of coagulopathy in patients with arterial thromboembolism and malignancy. Thromb Res. 1990;59:955-65.

  24. Dorresteijn LDA, Marres HAM, Bartelink H, Kappelle LJ, Boogerd W, Kappelle AC. Radiotherapie van de hals als risicofactor voor een beroerte. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:1249-53.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Neurologie, H2-222, Postbus 22.660, 1100 DD Amsterdam.

Hr.N.D.Kruyt, assistent-geneeskundige.

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Neurologie, Utrecht.

Contact Hr.dr.P.H.Wessels, neuroloog (n.d.kruijt@amc.uva.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, juni 2006,

Collega’s Kruyt en Wessels (2006:969-72) beschrijven een patiënt met een herseninfarct door polycytemie, als eerste uiting van een niercelcarcinoom. Het niercelcarcinoom bleek samen te gaan met systemische polycytemie. Verlaging van het hematocriet leidde tot herstel van de cognitieve functies. Middels transcranieel duplexonderzoek kon worden aangetoond dat de stroomsnelheid in de grote hersenarteriën na hematocrietverlaging in belangrijke mate was toegenomen, hetgeen als verklaring voor het klinische effect wordt aangeduid.

Hematocrietverlaging werd bereikt door middel van herhaalde flebotomieën. Niet vermeld wordt hoe vaak aderlatingen werden verricht en evenmin hoeveel bloed per keer werd afgenomen. Wel wordt duidelijk dat met de noodzakelijke operatie (verwijdering van bilateraal niercelcarcinoom) werd gewacht tot het Hb-niveau was gedaald van 12,3 tot onder 9,5 mmol/l, hetgeen ongeveer anderhalve maand in beslag nam.

In gevallen van symptomatische polycytemie waarbij aderlatingen zijn geïndiceerd, stellen wij als alternatief de selectieve afname van erytrocyten middels aferese (erytrocytaferese) voor.1 2 Met erytrocytaferese kan op de dag van indicatiestelling in één behandeling binnen 2-3 h via een perifere vasculaire toegangsweg het gewenste hematocriet worden bereikt. Deze methode is snel, effectief, patiëntvriendelijk en kan isovolemisch worden uitgevoerd. Erytrocytaferese heeft nauwelijks bijwerkingen en er zijn nauwelijke contra-indicaties. Ziekenhuizen die deze aferesetechniek niet kunnen bieden, kunnen voor deze service 24 h per dag en 7 dagen in de week een beroep doen op regionale Sanquin Bloedbank, via de afdeling Klinisch Consultatieve Dienst. In iedere regio is er een mobiel therapeutisch afereseteam, dat ook op locatie de werkzaamheden uitvoert.

Zoals ook Kruyt en Wessels beschrijven, zal een snelle normalisatie van het hematocriet de symptomen die veroorzaakt worden door polycytemie sterk doen afnemen of zelfs doen verdwijnen. Belangrijker nog is dat door een éénmalige erytrocytaferese onnodig uitstel van de behandeling van het onderliggend lijden wordt voorkomen.

E.A.M. Beckers
F.N. González García
H. Vrielink,
Literatuur
  1. Zarkovic M, Kwaan HC. Correction of hyperviscosity by apheresis. Semin Thromb Hemost. 2003;29:535-42.

  2. Borberg H. Quo vadis haemapheresis? Current developments in haemapheresis. Transfus Apher Sci. 2006;34:51-73.

Amsterdam, juni 2006,

Wij danken de collegae Beckers et al. voor de aanvullende informatie betreffende de behandeling van polycytemie. Erytrocytaferese is inderdaad een goed alternatief voor een snelle en selectieve afname van erytrocyten. Deze behandeling werd door de afdeling Hematologie echter niet verkozen boven conventionele flebotomieën, die minder kostbaar zijn en waar veel meer ervaring mee is. Daarnaast gaven conventionele flebotomieën een voldoende snelle daling van het hematocriet.

N.D. Kruyt

Rotterdam, mei 2006,

Kruyt en Wessels beschrijven een 65-jarige patiënt met bilaterale niercelcarcinomen, die zich manifesteerden met een herseninfarct op basis van polycytemie (2006:969-72). De diagnostiek en de behandeling krijgen alle aandacht, maar de vraag naar de oorzaak van de carcinomen blijft onbesproken.

Een bilaterale tumor kan onderdeel zijn van een dominant erfelijk tumorsyndroom. De familieanamnese van patiënt is negatief voor hart-vaatlijden, maar verdere informatie zou nuttig zijn, bijvoorbeeld over het vóórkomen van tumoren of blindheid. Niet vermeld wordt of patiënt onderzocht werd op vaatafwijkingen in de oogfundus (hemangioblastomen).

Een aantal erfelijke vormen van niercelcarcinoom is bekend. Ze worden veroorzaakt door een mutatie in het aangedane gen bij de ziekte van Von Hippel-Lindau (VHL-gen), het fumaraathydratase(FH)-gen bij het syndroom van Birt-Hogg-Dubé (niercelkanker met leiomyomatose) of in genen die betrokken zijn bij paraganglioomsyndromen.1 Voor deze mutatiediagnostiek kan men bloed insturen via de klinisch genetische centra in Nederland.

Indien een dergelijke diagnose zou worden gesteld, dan kan de patiënt zijn ziekte hebben geërfd van één van zijn ouders of hij kan de eerste patiënt in de familie zijn, als gevolg van een mutatie in een geslachtscel. Voor de patiënt betekent een dergelijke diagnose veelal een intensievere toekomstige controle en een duidelijkere bepaling van beleid en prognose. Daarnaast is er voor de kinderen de informatie over hun kans op de betrokken ziekte, de mogelijkheid van presymptomatische diagnostiek (als een mutatie bij de patiënt is vastgesteld) of de mogelijkheid van periodiek onderzoek om bijvoorbeeld vroegtijdig een niercelcarcinoom te kunnen vaststellen.

Voor de patiënt en zijn kinderen is er dus mogelijk meer te doen dan hun te vragen wanneer de cognitieve defecten van hun vader ontstonden of verbeterden.

M.F. Niermeijer
Literatuur
  1. Cohen HT, McGovern FJ. Renal-cell carcinoma. N Engl J Med. 2005;353:2477-90.

Amsterdam, juni 2006,

Wij danken collega Niermeijer voor de zeer waardevolle aanvullende informatie aangaande de screening bij een bilateraal niercelcarcinoom. Bilateraal niercelcarcinoom hangt inderdaad samen met de genoemde dominant erfelijke tumorsyndromen en derhalve is aanvullend klinisch genetisch onderzoek ook geïndiceerd. Bij de beschreven patiënt bleek dit nog niet te zijn verricht. Na overleg met de behandelend uroloog zal dergelijk onderzoek alsnog in gang worden gezet.

N.D. Kruyt