Samenvatting
- Nieuwere adjuvante chemotherapie verbetert de prognose van borstkanker aanzienlijk. Vooral bij jonge vrouwen (< 50 jaar) met een ongunstig risicoprofiel (tumorpositieve okselklieren) is de te behalen winst groot.
- De recente inzet van taxanen en trastuzumab heeft de geneesmiddelenkosten van een adjuvante behandeling bij hoogrisicomammacarcinoom sterk verhoogd. Vooral trastuzumab is verantwoordelijk voor de kostenstijging.
- De meerkosten van cytostatica (10.079 euro per gewonnen levensjaar) lijken gerechtvaardigd, als men ervan uitgaat dat vrouwen onder de 50 jaar nog een levensverwachting hebben van circa 33 jaar, veelal maatschappelijk relevante functies hebben en dat genezing mede zaken als ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en (ook) dure palliatieve zorg voorkomt.
- De farmaceutische industrie besteedt ongeveer net zoveel aan onderzoek en innovatie als aan adverteren. Door de marketingkosten te reduceren, is er ruimte voor prijsverlaging van nieuwe en maatschappelijke relevante geneesmiddelen.
- Tenslotte blijft de vraag prangend waarom onze overheid de Nederlandse ziekenhuizen niet volledig wil compenseren voor de introductie van nieuwe, potentieel levensreddende geneesmiddelen. Een substantieel percentage van de kosten moeten de ziekenhuizen zelf opbrengen uit hun daarop niet toegesneden reguliere budget. Dit gaat in toenemende mate ten koste van andere zorg.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:776-80
(Geen onderwerp)
Nijmegen, mei 2006,
Collega’s Vos et al. besteden terecht aandacht aan de sterk gestegen kosten van de behandeling van patiënten met mammacarcinoom die overexpressie laten zien van humane epidermale-groeifactorreceptor-2- (HER2)/neu (2006:776-80). In hun commentaar wijzen collega’s Willemse en De Vries eveneens terecht op het belang van het verschil in budgetten voor diagnostiek en therapie (2006:770-5). Indien de patholoog de optimale fluorescentie-in-situhybridisatie(FISH)-methode gebruikt bij alle patiënten met borstkanker zullen hierdoor minder patiënten met trastuzumab behandeld hoeven te worden. In het Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen, wordt vanaf 1 januari 2005 de HER2/neu-status van alle mammacarcinomen bepaald met alleen de FISH-methode (kopieaantal van zowel het HER2/neu-gen als het centromeer van chromosoom 17), zodat genamplificatie ondubbelzinnig kan worden bepaald. Onze data laten een genamplificatie van HER2/neu zien in slechts 13,2% van de gevallen, overeenkomend met recent gepubliceerde data.1 Dit betekent dat in de huidige situatie, waarbij de HER2/neu-status primair bepaald wordt met immuunhistochemisch onderzoek (IHC) (een score van 3+ is positief), een hoog percentage van de gevallen fout-positief zal worden beoordeeld (met IHC is de beschreven HER2/neu-positiviteit 20-30%).
De recent geïntroduceerde nieuwe techniek, chromogene in-situ-hybridisatie (CISH) voor een intermediair IHC-resultaat (score 2+), is niet geheel betrouwbaar. Met deze techniek wordt meestal alleen gekeken naar het aantal kopieën van HER2/neu. Hierdoor wordt slechts beperkt rekening gehouden met polysomie van chromosoom 17 (> 2 kopieën van chromosoom 17 en daarmee van het HER2/neu-gen), een frequent voorkomende situatie bij het mammacarcinoom.2 In onze patiëntengroep wordt polysomie van chromosoom 17 (gemiddeld aantal kopieën ≥ 2,5) aangetroffen in 31,8% van alle gevallen. Zou gebruik worden gemaakt van de CISH-methode (positief bij ≥ 5 kopieën van HER2/neu), dan zou 3,3% van alle gevallen fout-positief zijn. Polysomie zonder HER2/neu-genamplificatie is niet gecorreleerd met een HER2/neu-‘messenger’-RNA overexpressie, dit in tegenstelling tot de gevallen met HER2/neu-genamplificatie. Een biologische betekenis van polysomie voor de HER2/neu-status is derhalve onwaarschijnlijk.2 Daar staat tegenover dat met de CISH-methode gevallen met een laag amplificatieniveau van HER2/neu niet worden herkend, hetgeen in onze patiëntengroep leidde tot een fout-negatief percentage van 2,6 van alle gevallen.
Onzes inziens hebben mammacarcinoompatiënten recht op de betrouwbaarste test voor de bepaling van de HER2/neu-status, namelijk de FISH-test. Dat dit tevens gepaard gaat met een aanzienlijke kostenbesparing voor de adjuvante systemische therapie is een additionele reden om deze test voor alle patiënten met een mammacarcinoom in te voeren. De hiermee gepaard gaande kostenverhoging voor de afdelingen Pathologie wordt meer dan voldoende gecompenseerd door de verlaging van de kosten voor de systemische therapie. Echter, de nu meestal nog gescheiden budgetten voor diagnostiek en therapie binnen de ziekenhuizen dienen dan wel te worden geïntegreerd. Dit is in het belang van de mammacarcinoompatiënten in het bijzonder en de gezondheidszorg in het algemeen.
Varshney D, Zhou YY, Geller SA, Alsabeh R. Determination of HER-2 status and chromosome 17 polysomy in breast carcinomas comparing HercepTest and PathVysion FISH assay. Am J Clin Pathol. 2004;121:70-7.
Downs-Kelly E, Yoder BJ, Stoler M, Tubbs RR, Skacel M, Grogan T, et al. The influence of polysomy 17 on HER2 gene and protein expression in adenocarcinoma of the breast: a fluorescent in situ hybridization, immunohistochemical, and isotopic mRNA in situ hybridization study. Am J Surg Pathol. 2005;29:1221-7.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, mei 2006,
Collega’s Bult et al. gaan in op de methoden om de HER2-status van een tumor vast te stellen. Aangezien deze methoden op het werkterrein van de pathologie liggen, is dit antwoord mede opgesteld door de twee pathologen in ons instituut, die vertrouwd zijn met het verrichten van HER2-bepalingen.
Wereldwijd worden in de meeste laboratoria protocollen gevolgd waarbij de HER2-eiwitexpressie eerst met immuunhistochemie wordt vastgesteld; bij een niet met zekerheid te interpreteren kleuringsresultaat wordt vervolgens een FISH of CISH verricht om vast te stellen of het HER2-gen geamplificeerd is. Bult et al. zijn van mening dat het beter zou zijn om uitsluitend met behulp van FISH de HER2-status te testen en geven een – theoretische – berekening van het percentage fout-positieve en fout-negatieve HER2-testresultaten als andere methoden worden toegepast. Zij baseren dat op hun eigen – relatief beperkte – ervaring met FISH-bepalingen en beschouwen die als gouden standaard, zonder een directe vergelijking met andere methoden uitgevoerd te hebben. Het is niet wetenschappelijk om de eigen relatief beperkte ervaringen met FISH-tests te gebruiken als gouden standaard.
Therapie met trastuzumab is gericht tegen het HER2-eiwit en de belangrijkste vraag is daarom of er overexpressie is van dit eiwit. Deze overexpressie kan het best met behulp van IHC worden vastgesteld. De ervaring is dat met IHC betrouwbare resultaten worden verkregen als er een voldoende groot aantal tests in een laboratorium wordt uitgevoerd.1-4 Het uitvoeren van tenminste 250 HER2-tests per jaar lijkt daarbij een minimum om betrouwbare resultaten te verkrijgen. Bij een geringer aantal kan het percentage fout-positieve uitslagen meer dan 10 zijn, en dit kan zelfs oplopen naar 30; over fout-negatieve testuitslagen is minder bekend, maar ook deze zullen zeker vóórkomen. Over de betrouwbaarheid van FISH zijn minder cijfers beschikbaar, maar aangezien FISH een complexere methode is dan IHC, zal ook hier het percentage fout-positieve en -negatieve resultaten hoog zijn als laboratoria niet veel ervaring hebben (opnieuw zal 250 tests per jaar een redelijke minimumvereiste zijn). Het is om deze redenen niet verstandig om van de wereldwijd geaccepteerde standaard van IHC als eerste test af te stappen.
Bult et al. stellen tevens dat CISH minder betrouwbaar is dan FISH. Dit berust echter op een onjuiste interpretatie van hun eigen – beperkte – onderzoeksgegevens. Grote studies tonen bij meer dan 95% van de tumoren een perfecte correlatie tussen CISH en FISH om HER2-amplificatie vast te stellen.5 6 De grootste discrepanties tussen FISH en CISH worden gevonden in de categorie tumoren waarbij de HER2-ratio gemeten met een FISH-test rond de 2,0 ligt. Gebleken is dat ook de interobservervariabiliteit aanzienlijk is in deze categorie wanneer meerdere laboratoria alle dezelfde FISH-test gebruiken.7 Conclusies over de interpretatie van het testresultaat bij deze categorie zijn om die reden nog niet met zekerheid te geven en dit is een belangrijk gebied voor toekomstig onderzoek.
Wij delen de zorg van Bult et al. wat betreft de kwaliteitsborging van de HER2-statusbepalingen; deze zorg geldt overigens ook voor de betrouwbaarheid van het vaststellen van de oestrogeenreceptor- en progesteronreceptorstatus. In het licht van de grote consequenties van deze testuitslagen voor de behandeling van patiënten met mammacarcinoom is het van groot belang dat in Nederland een adequaat kwaliteitssysteem wordt ontwikkeld om de betrouwbaarheid van deze tests in alle laboratoria te waarborgen. Hieraan wordt reeds gewerkt; opvoering van de activiteiten op dit gebied is naar onze mening gewenst en wordt mede door ons nagestreefd.
Roche PC, Suman VJ, Jenkins RB, Davidson NE, Martino S, Kaufman PA, et al. Concordance between local and central laboratory HER2 testing in the breast intergroup trial N9831. J Natl Cancer Inst. 2002;94:855-7.
MacGrogan G, Arnould L, Denoux Y, Charpin-Taranger C, Leroux A, Jacquemier J, et al. Comparison of IHC and FISH techniques to determine HER2 status of metastatic breast cancer in France: interim analysis of the FISH 2002 study [abstract]. Eur J Cancer. 2006;Suppl 4:113.
Yaziji H, Goldstein LC, Barry TS, Werling R, Hwang H, Ellis GK, et al. HER-2 testing in breast cancer using parallel tissue-based methods. JAMA. 2004;291:1972-7.
Couturier J, Vincent-Salomon A, Nicolas A, Beuzeboc P, Mouret E, Zafrani B, et al. Strong correlation between results of fluorescent in situ hybridization and immunohistochemistry for the assessment of the ERBB2 (HER-2/neu) gene status in breast carcinoma. Mod Pathol. 2000;13:1238-43.
Hanna WM, Kwok K. Chromogenic in-situ hybridization: a viable alternative to fluorescence in-situ hybridization in the HER2 testing algorithm. Mod Pathol. 2006;19:481-7.
Vijver MJ van de, Bilous M, Hanna WM, Hofmann M, Penault-Llorca F, Rueschoff J. Correlation of chromogenic in-situ hybridisation (CISH) with FISH and IHC for assessment of HER2 gene amplification: an international validation ring study [abstract]. Eur J Cancer. 2004;Suppl 2:100.
Persons DL, Tubbs RR, Cooley LD, Dewald GW, Dowling PK, Du E, et al. HER-2 fluorescence in situ hybridization: results from the survey program of the College of American Pathologists. Arch Pathol Lab Med. 2006;130:325-31.
(Geen onderwerp)
Groningen, mei 2006,
Collega’s Bult et al. beschouwen FISH superieur aan IHC voor een betrouwbare bepaling van de HER2/neu-status bij mammacarcinoom. Zij illustreren dit met eigen onderzoek. Echter, ook bij FISH is sprake van variabiliteit in en tussen laboratoria,1 van sensitiviteit die verschilt per bepalingskit2 en van het missen van HER2-amplificatie door tumorheterogeniteit (eigen observatie). Daardoor is noch de sensitiviteit noch de specificiteit van FISH 100%. Ook de predictie van de tumorrespons op trastuzumab blijkt niet beter met FISH dan met IHC.3 Een probleem van CISH zou polysomie van chromosoom 17 zijn en vóórkomen in een onwaarschijnlijk hoog percentage van 31,8. Dit zou dan moeten leiden tot een discordantie van circa 30% tussen FISH en CISH. De concordantie tussen deze bepalingen in een groep van 275 invasieve mammacarcinomen uit het Universitair Medisch Centrum Groningen bedroeg echter 96,3% (kappa = 0,85; 95%-BI: 0,80-0,90), vergelijkbaar met andere studies.4 Ook zijn onze overige bevindingen verschillend, maar vergelijkbaar met de literatuur.4 Zo werd bij een IHC-score van 3+ met FISH en CISH altijd genamplificatie aangetroffen, maar bij een IHC-score van 0/1+ slechts bij 2,1%. Het is daarom onwaarschijnlijk dat FISH significant betrouwbaarder is dan IHC, zowel bij de scores van 0 en 1+ als bij de score van 3+, mits IHC verricht wordt volgens de richtlijn ‘Behandeling van het mammacarcinoom’ (www.oncoline.nl). In de resterende groep met een IHC-score van 2+, die 10-20% omvat (in onze groep 11,2%), dient wel FISH of CISH gedaan te worden. Omdat een veelal geautomatiseerde IHC-bepaling minder dan de helft kost dan een veelal handmatige FISH- of CISH-bepaling, is het raadzaam en kostenefficiënt om eerst IHC toe te passen en pas FISH of CISH te verrichten bij de kleine groep mammacarcinomen met een IHC-score van 2+.
Press MF, Sauter G, Bernstein L, Villalobos IE, Mirlacher M, Zhou JY, et al. Diagnostic evaluation of HER-2 as a molecular target: an assessment of accuracy and reproducibility of laboratory testing in large, prospective, randomized clinical trials. Clin Cancer Res. 2005;11:6598-607.
Hicks DG, Tubbs RR. Assessment of the HER2 status in breast cancer by fluorescence in situ hybridization: a technical review with interpretive guidelines. Hum Pathol. 2005;36:250-61.
Vogel CL, Cobleigh MA, Tripathy D, Gutheil JC, Harris LN, Fehrenbacher L, et al. Efficacy and safety of trastuzumab as a single agent in first-line treatment of HER2-overexpressing metastatic breast cancer. J Clin Oncol. 2002;20:719-26.
Tanner M, Gancberg D, di Leo A, Larsimont D, Rouas G, Piccart MJ, et al. Chromogenic in situ hybridization: a practical alternative for fluorescence in situ hybridization to detect HER-2/neu oncogene amplification in archival breast cancer samples. Am J Pathol. 2000;157:1467-72.