De gevaren voor de gezondheid van klein stof in de lucht

Opinie
B. Brunekreef
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:710-2
Abstract

Zie ook het artikel op bl. 735.

Er is in de afgelopen tijd veel te doen geweest over de gevaren van klein stof (ten onrechte ook wel ‘fijn’ stof genoemd) voor de gezondheid. In dit nummer staat een bijdrage van Van Schayck et al.,1 naar aanleiding waarvan een aantal actuele thema’s kort kan worden toegelicht.

eu-normstelling

Zoals Van Schayck et al. melden, is sinds 1 januari 2005 wettelijk een EU-norm voor PM10 (stofdeeltjes kleiner dan 10 ?m) van kracht. De norm is in 1999 al gepubliceerd, maar men heeft in geheel Europa de haalbaarheid ervan onderschat, dan wel het nemen van de vereiste maatregelen voor zich uitgeschoven (http://europa.eu.int/eur-lex/pri/en/oj/dat/1999/l_163/l_16319990629en00…). De norm bestaat uit twee delen: er is een maximum aan de gemiddelde concentratie per jaar van 40 ?g/m3, en er is een daggemiddelde van 50 ?g/m3, dat 35 keer per jaar mag worden overschreden. Vanwege…

Auteursinformatie

Universiteit Utrecht, Institute for Risk Assessment Sciences, Postbus 80.178, 3508 TD Utrecht.

Contact Hr.prof.dr.ir.B.Brunekreef, epidemioloog (b.brunekreef@iras.uu.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Boechout, België, april 2006,

In een commentaar en een dubbelpublicatie van een oorspronkelijke studie (2006:710-2 en 735-40) worden de gezondheidsgevaren van fijn stof beschreven.

De oorspronkelijke studie van Van Schayck et al. is eerder gepubliceerd in een blad dat zonder abonnement beperkt beschikbaar is.1 De studie beschrijft luchtbemonstering op 6 scholen, die vertaald wordt in 6 parameters en wordt gerelateerd aan 3 spirometrische tests. Er ontbreken voor de lezer essentiële elementen om deze studie te kunnen beoordelen, zoals de aantallen leerlingen per school en de spirometrische waarden per school (gemiddelde en standaarddeviatie). Het kernresultaat betekent dat op 1 of beide scholen met verhoogde waarden voor de stofmonsters het gewogen gemiddelde van één van de longfunctietests lager uitviel dan op de andere 4 scholen: er zijn slechts 6 meetpunten. Het zou volstaan tabel 2 uit te breiden met een vierde kolom. Er worden 3 spirometrische resultaten gecorreleerd aan 6 uitkomstmaten; van deze 18 uitkomsten haalt 1 de statistische drempel van 5%. Dit is geen ‘statistisch significant negatieve relatie’ maar een normale bevinding bij multipele uitkomsten. Hoe inhoudelijk relevant de negatieve correlaties zijn, valt niet af te leiden uit tabel 3, aangezien de resultaten verkregen zijn na logaritmische transformatie, de eenheden niet benoemd zijn en de gemiddelde waarden per school niet zijn weergegeven.

Brunekreef merkt in zijn commentaar op dat in het oorspronkelijke artikel de correlaties tussen longfunctietests en stofmassaparameters vaker statistisch significant positief zijn: hoe meer stof, hoe beter de longfunctie. Hij voegt eraan toe dat ‘effecten in de niet-verwachte richting wijzen op niet-geïdentificeerde problemen met de onderliggende gegevens dan wel op puur statistische fluctuaties’. Dit vat de epidemiologie van fijn stof samen: enkel effecten in de gewenste richting worden in overweging genomen. Dit heet ‘selectieve citering’ en ‘publicatiebias’. Wie als niet-betrokken buitenstaander de literatuur over fijn stof doorneemt, vindt nergens feiten die de toxiciteit van fijn stof in de waargenomen doses onderbouwen, maar enkel meningen.

De lezer die bij een commentaar over de gezondheidsschade van fijn stof een overzicht wil van deze feiten, moet deze terugvinden in een enkele zin met 9 referenties (2006:711, 1e paragraaf). Bij het verifiëren van de referenties bewijst dit ‘respectabel aantal wetenschappelijke artikelen’ het tegendeel. Niet fijn stof is schadelijk, maar wel specifieke componenten in bepaalde cocktails van vervuiling.2 Dat is inderdaad de werkelijke, bestaande wetenschappelijke consensus over fijn stof: fijn stof is een indicatie voor de intensiteit van de luchtvervuiling, waarbij de schade afhankelijk is van de chemische samenstelling van het stof, niet van de stofmassa.3 Een beleid gebaseerd op enkel massaparameters van fijn stof is daarom op niets gebaseerd.

L. Bonneux
Literatuur
  1. Hogervorst JG, Kok TM de, Briedé JJ, Wesseling G, Kleinjans JCS, Schayk CP van. Relationship between radical generation by urban ambient particulate matter and pulmonary function of school children. J Toxicol Environ Health A. 2006;69:245-62.

  2. Kodavanti UP, Schladweiler MC, Ledbetter AD, McGee JK, Walsh L, Gilmour PS, et al. Consistent pulmonary and systemic responses from inhalation of fine concentrated ambient particles: roles of rat strains used and physicochemical properties. Environ Health Perspect. 2005;113:1561-8.

  3. Moolgavkar SH. A review and critique of the EPA’s rationale for a fine particle standard. Regul Toxicol Pharmacol. 2005;42:123-44.

Utrecht, mei 2006,

De reactie van Bonneux slaat de plank mis. Van Schayck et al. publiceerden een onderzoek naar effecten van fijn stof in een Engelstalig blad. De auteurs en ik verschillen van mening over de interpretatie van de uitkomsten; daarover verschijnt binnenkort in genoemd blad een commentaar van mijn hand met een repliek van de onderzoekers, zodat alle argumenten op tafel liggen. Ik noemde deze argumenten kort in het Tijdschrift, en merkte op dat in de verkorte weergave daarvan in het Tijdschrift enkele, mijns inziens belangrijke resultaten niet waren opgenomen. Hieruit kan men moeilijk concluderen dat mijn commentaar ‘de epidemiologie van fijn stof samenvat’ en dat ‘enkel effecten in de gewenste richting in overweging worden genomen’. Zoals in alle wetenschap bestaat het risico van publicatiebias. De remedie daartegen is: systematisch onderzoek naar publicatiebias en multicentrisch onderzoek met vooraf gemaakte afspraken over analysemethode en interpretatie. Dit is allemaal gedaan voor fijn stof: centrale resultaten blijken door publicatiebias niet in belangrijke mate te worden vertekend,1 en zowel in Amerika als Europa zijn omvangrijke multicentrische onderzoeken uitgevoerd die steeds positieve verbanden laten zien tussen fijn stof enerzijds, en sterfte en ziekenhuisopname anderzijds; deze zijn allemaal al enige tijd geleden gepubliceerd in niet de minste bladen.2-4 Dat er geen feiten zouden zijn die ‘de toxiciteit van fijn stof in de waargenomen doses onderbouwen, maar enkel meningen’ is eveneens onjuist. Organisaties als de WHO en de US Environmental Protection Agency buigen zich met regelmaat over alle wetenschappelijke feiten, en komen tot wetenschappelijk zeer gedegen onderbouwde conclusies die tegengesteld zijn aan wat Bonneux beweert. In de vakpers verschijnen bovendien met regelmaat reviews.5

Tot slot nog de ‘9 referenties’: het artikel van Van Schayck ging over de relatie tussen in-vitrotoxiciteit van fijn stof en longfunctie; ik gaf aan dat er ook anderen zijn die dit type verbanden hebben gelegd. De aangehaalde artikelen bewijzen helemaal niet het tegendeel van schadelijkheid van fijn stof, maar trachten deze schadelijkheid vanuit toxicologische mechanismen te verklaren. Dit werk heeft tot nu toe niet kunnen aantonen dat bepaalde componenten in fijn stof verantwoordelijk zijn voor het overgrote deel van de waargenomen effecten, of dat andere componenten in het geheel niet bijdragen tot de schadelijkheid. Om die reden ligt de nadruk in de regelgeving nog steeds op de stofmassa. Het door Bonneux aangehaalde artikel van Moolgavkar gaat niet specifiek daarover, maar is een frontale aanval op de US Environmental Protection Agency. Moolgavkar fungeert al jaren als ‘luis in de pels’ in dit dossier. Enerzijds houden mensen zoals hij de discussie scherp, anderzijds is het naïef te veronderstellen dat het geheel toevallig is dat zijn werk wordt betaald door industriële belangengroepen (in dit geval het American Petroleum Institute) die veel te verliezen hebben bij strengere regelgeving.

B. Brunekreef
Literatuur
  1. Anderson HR, Atkinson RW, Peacock JL, Sweeting MJ, Marston L. Ambient particulate matter and health effects: publication bias in studies of short-term associations. Epidemiology. 2005;16:155-63.

  2. Katsouyanni K, Touloumi G, Spix C, Schwartz J, Balducci F, Medina S, et al. Short-term effects of ambient sulphur dioxide and particulate matter on mortality in 12 European cities: results from time series data from the APHEA project. Air pollution and health: a European approach. BMJ. 1997;314:1658-63.

  3. Katsouyanni K, Touloumi G, Samoli E, Gryparis A, le Tertre A, Monopolis Y, et al. Confounding and effect modification in the short-term effects of ambient particles on total mortality: results from 29 European cities within the APHEA2 project. Epidemiology. 2001;12:521-31.

  4. Samet JM, Dominici F, Curriero FC, Coursac I, Zeger SL. Fine particulate air pollution and mortality in 20 U.S. cities, 1987-1994. N Engl J Med. 2000;343:1742-9.

  5. Brunekreef B, Holgate ST. Air pollution and health. Lancet. 2002;360:1233-42.