Richtlijnen vormen in toenemende mate de basis van ons klinisch handelen. In Nederland wordt de ontwikkeling van medisch-specialistische richtlijnen ondersteund door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Orde van Medisch Specialisten en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Wetenschappelijke verenigingen worden in de gelegenheid gesteld 2 richtlijnen per jaar te ontwikkelen.
Ondanks hun gewicht hebben richtlijnen ook beperkingen. Wij gaan hier in op 2 recent herziene richtlijnen: ‘Stemmingsstoornissen’ en ‘Chronisch hartfalen’.1 2 Daarin wordt namelijk onvoldoende aandacht besteed aan patiënten die beide aandoeningen hebben, terwijl (a) depressie en hartfalen frequenter gecombineerd voorkomen dan men op grond van hun afzonderlijke prevalentie mag verwachten,3 (b) in de komende 20 jaar cardiovasculaire stoornissen en depressieve stoornissen volksziekte nummer 1 en 2 zullen zijn4 en (c) deze vorm van comorbiditeit tot verhoogde sterfte en morbiditeit leidt.5
(Geen onderwerp)
Amsterdam, december 2004,
Met instemming las ik het commentaar van Huyse et al. over beperkingen van specialisme-specifieke multidisciplinaire richtlijnen zoals die over chronisch hartfalen en depressie (2004:2312-4). Hun idee om meer aandacht te besteden aan dwarsverbanden tussen kwalen zoals die tussen depressie en hartfalen ondersteun ik als huisarts van harte. Deze relatie is bovendien in de multidisciplinaire richtlijncommissie ‘Stemmingsstoornissen’ niet aan bod geweest, dus het lijkt mij een zinvolle aanvulling. De evidence over de behandelbaarheid van depressie bij patiënten met hartfalen zou zeker in een deugdelijk systematisch literatuuroverzicht op een rijtje moeten worden gezet. Dat lijkt mij ook van belang bij de toekomstige herziening van de NHG-standaard ‘Depressieve stoornis’.1 De Nederlandse richtlijncommissies ontbreekt het nu echter aan middelen, dus ik betwijfel of hier veel van terechtkomt. De relatie van depressie en andere (cardiovasculaire) comorbiditeit, zoals diabetes mellitus, verdient dan bovendien ook bespreking.
Hulde voor hun boodschap dus, maar hun reactie op de richtlijn ‘Stemmingsstoornissen’ is mogelijk wat prematuur. Huyse et al. refereren aan een product waarvan de reikwijdte nog niet duidelijk is. De richtlijn is door een aantal deelnemende verenigingen zoals het Nederlands Huisartsen Genootschap en een patiëntenvereniging nog niet geaccepteerd en het is zelfs de vraag of dat gaat gebeuren. Hun bezwaren zijn vooral van procedurele aard; ze hangen samen met een gepercipieerd ontbreken van een zodanige regie dat aan een multidisciplinair karakter recht wordt gedaan.
Huyse et al. kozen dus voor een wat ongelukkig geformuleerde, maar mogelijk wel terechte subtitel voor hun stuk (‘beperkingen van specialisme-specifieke multidisciplinaire richtlijnen’). De voorgestelde richtlijn ‘Stemmingsstoornissen’ is vooral specialisme-specifiek, maar lijkt voorlopig onvoldoende multidisciplinair. Het is dus een richtlijn voor gebruik in de psychiatrie. Dat maakt hun aanvulling over hartfalen niet minder waardevol.
Marwijk H van, Grundmeijer H, Bijl D, Gelderen M van, Haan M de, Weel-Baumgarten E van, et al. NHG-standaard Depressieve stoornis (depressie). Eerste herziening. Huisarts Wet 2003;46:614-23.
(Geen onderwerp)
Groningen, januari 2005,
Collega Van Marwijk noemt de subtitel van ons artikel wat ongelukkig geformuleerd, maar mogelijk wel terecht. Deze kwalificatie betreft het gegeven dat in beide richtlijnen wordt gesuggereerd dat de richtlijn het behandeltraject voor een stoornis dekt, terwijl geen aandacht wordt besteed aan specifieke comorbiditeit met directe consequenties voor de in de richtlijn behandelde aandoening. Hoewel het terecht is dat Van Marwijk stelt dat de inhoud van het commentaar even valide blijft als de richtlijn ‘Stemmingsstoornissen’ door de andere wetenschappelijke verenigingen niet geaccepteerd zou worden, blijft uit zijn reactie onduidelijk wat de precieze bezwaren zijn. Fragmentatie van zorg en het over het hoofd zien van niet-specialisme-specifieke zaken behoren tot de grote problemen van de huidige geneeskunde.1 Dit speelt extra sterk voor de psychiatrie. Temeer daar depressie een volksziekte is die het zorgterrein van de geestelijke gezondheid ruim overstijgt, zou de psychiatrie zich hier extra van bewust moeten zijn.2
De trials naar de effecten van farmacologische en/of psychotherapeutische behandelingen van depressies bij patiënten met hartinfarcten hebben vooralsnog geen effecten op de cardiale morbiditeit of sterfte aangetoond.3 4 Wel worden effecten op de mate van depressiviteit en de kwaliteit van leven aangetoond. Dit is het meest uitgesproken het geval bij patiënten met recidiverende depressies.3 Dit is overigens een relevante groep, te weten ongeveer de helft van de patiënten met een depressie na een infarct. Nederlandse gegevens op dit gebied zijn op korte termijn uit de ‘Myocardinfarct en depressie-interventietrial’(MIND-IT)-studie te verwachten.
Tenslotte, dat het om een relevant probleem gaat, blijkt nog eens uit de recent gepubliceerde gegevens over de beginsituatie in een grote lopende multicentertrial in de VS bij patiënten met een depressie in engere zin. Om tot een voor de klinische praktijk zo representatief mogelijke steekproef van patiënten met een depressie te komen werden patiënten uit 19 eerstelijnspraktijken (‘primary care’) en 22 psychiatrische praktijken gerekruteerd. Bij de helft (52,8; 95%-BI: 50,3-55,3) werd relevante somatische comorbiditeit vastgesteld.5
Slaets JPJ, Huyse FJ, Gans ROB. Onfortuinlijke zorg. Med Contact 2002;58:1519-22.
Huyse FJ, Mast RC van der, Boenink AD. De psychiater als medisch specialist: de psychiatrie een zorg? Tijdschrift voor Psychiatrie 2002;44:795-802.
Swenson JR, O’Connor CM, Barton D, van Zyl LT, Swedberg K, Forman LM, et al. Influence of depression and effect of treatment with sertraline on quality of life after hospitalization for acute coronary syndrome. Am J Cardiol 2003;92:1271-6.
Berkman LF, Blumenthal J, Burg M, Carney RM, Catellier D, Cowan MJ, et al. Effects of treating depression and low perceived social support on clinical events after myocardial infarction: the Enhanced recovery in coronary heart disease patients (ENRICHD) randomized trial. ENRICHD-investigators. JAMA 2003;289:3106-16.
Yates WR, Mitchell J, Rush J, Trivedi MH, Wisniewski SR, Warden D, et al. Clinical features of depressed outpatients with and without co-occurring general medical conditions in STAR*D. Gen Hosp Psychiatry 2004;26:421-9.