De beroepskeuze van in Leiden afgestudeerde artsen

Onderzoek
K. Schaapveld
D. Roetman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1544-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan welke vervolgopleidingen Leidse studenten geneeskunde hadden voltooid na hun afstuderen.

Opzet

Descriptief.

Methode

Van degenen die in 1990 of in 1995 hun artsexamen hadden behaald aan de Leidse Universiteit, werd in het BIG-register nagegaan hoe zij begin februari 2004 stonden geregistreerd. De bevindingen werden vergeleken met de gegevens van alle BIG-geregistreerde artsen per 31 december 2002 (n = 54.624) en met die uit een Gronings onderzoek (n = 333).

Resultaten

Van de 177 in 1990 afgestudeerden was, ruim 13 jaar na het artsexamen, 45 als medisch specialist geregistreerd, 28 als basisarts en 12 als huisarts. Van de 136 in 1995 afgestudeerden, ruim 8 jaar na het artsexamen, waren deze percentages respectievelijk 8, 61 en 23. Vergeleken met de landelijke en de Groningse gegevens was onder de in 1990 afgestudeerden het Leidse percentage specialisten hoog en het percentage huisartsen laag, maar onder degenen die in 1995 waren afgestudeerd was het juist omgekeerd. Er was 5 respectievelijk 4 van de Leidse afgestudeerden uit 1990 en 1995 niet als arts geregistreerd of naar het buitenland vertrokken. De specialismen die het vaakst waren geregistreerd onder de in 1990 afgestudeerde artsen, waren: verloskunde-gynaecologie (14), inwendige geneeskunde (9), oogheelkunde (9), anesthesiologie (8), heelkunde (8) en psychiatrie (8).

Auteursinformatie

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Metamedica, Postbus 2087, 2301 CB Leiden.

Hr.dr.K.Schaapveld, arts maatschappij en gezondheid; mw.D.Roetman, medisch student.

Contact hr.dr.K.Schaapveld (k.schaapveld@lumc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, september 2004,

Wij zijn het met Schaapveld en Roetman (2004:1544-6) eens dat het analyseren van gegevens van afgestudeerden belangrijke inzichten kan geven over de behoefte aan artsen en specialisten en over de werkelijke duur van een specialistenopleiding. Op dit moment vindt het moment van inschrijven in het specialistenregister gemiddeld pas na ruim 9 jaar plaats.1

Het verbaast ons echter dat er geen gegevens worden vermeld over geslacht en leeftijd van de artsen, zoals dit in andere artikelen gebruikelijk is. Gezien de nog steeds ongelijke geslachtsverdeling onder medisch specialisten (26% van de medisch specialisten is vrouw (bron: BIG-register januari 2004)) en de toename van het percentage instromende vrouwelijke artsen, is het interessant om inzicht te krijgen in de geslachtsverhouding wanneer het gaat om de beroepskeuze van afgestudeerde artsen. In het longitudinale onderzoek van Cohen-Schotanus et al. (met betrekking tot specialisten en assistent-geneeskundigen in opleiding) specialiseerde 74% van de mannen zich (van wie 17% tot huisarts) en 69% van de vrouwen (van wie 22% tot huisarts).2 Deze verschillen waren niet statistisch significant.

Graag vernemen wij met betrekking tot deze Leidse studie alsnog de resultaten uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Een oudere leeftijd bij afstuderen zou kunnen leiden tot een keuze voor een kortere specialisatie, zoals huisartsgeneeskunde. Ook het al dan niet bestaan van verschillen met betrekking tot de tijdsduur, van het afstuderen als arts tot het afronden van de specialisatie, en de keuze voor een specifieke specialisatie van mannelijke en vrouwelijke artsen zijn relevante bevindingen als het gaat om het vergelijken van de kans op specialisatie en de raming van de behoefte aan artsen en specialisten.

M.C. Visser
G.G. Kenter
J.J.M. Takkenberg
Literatuur
  1. Velden LFJ van der, Heiligens PhJM, Hingstman L. Een studie van jaren. Med Contact 2003;58:694-7.

  2. Cohen-Schotanus J, Reinders JJ, Agsteribbe J, Meyboom-de Jong B. Tien jaar arts: een longitudinaal onderzoek naar de loopbaan van artsen die hun studie begonnen in Groningen. [LITREF JAARGANG="2002" PAGINA="2474-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:2474-8.[/LITREF]

K.
Schaapveld

Leiden, september 2004,

In de tabel hebben wij de Leidse gegevens uit het artikel uitgesplitst naar geslacht. Het gaat uiteraard om kleine getallen, uit slechts 2 steekproefjaren en 1 faculteit, zodat wij voorzichtig moeten zijn met conclusies.

Allereerst zien wij een bekende trend: de feminisering van het artsenberoep. In 1990 was 47% van de afgestudeerden vrouw, in 1995 54%.

Voorts zien wij een gering overwicht van mannen bij de medisch specialisten en een iets groter overwicht van vrouwen bij huisartsen. Het grotere percentage vrouwelijke afgestudeerden uit 1990 dat (basis)arts is of blijft (vergeleken met de mannelijke afgestudeerden), zien wij omslaan in het tegendeel bij de in 1995 afgestudeerden, maar wij zullen nog een aantal jaren moeten wachten om daarover meer zekerheid te verkrijgen.

Tenslotte is nog interessant dat Leidse vrouwelijke studenten jonger zijn dan mannelijke bij het behalen van het artsdiploma: 26,7 jaar tegenover 27,9 jaar bij de in 1990 afgestudeerden, en zelfs 26,5 jaar tegenover 28,5 jaar bij de in 1995 afgestudeerden (niet in de tabel getoond). Het is aannemelijk dat het verschil berust op een langere studieduur geneeskunde bij mannelijke studenten, maar dat kan niet uit onze gegevens worden berekend. Het traject vóór de studie geneeskunde zou ook een rol kunnen spelen.

Het vermoeden van collega's Visser et al. dat een hogere leeftijd bij afstuderen zou kunnen leiden tot een voorkeur voor een kortere specialisatie (bijvoorbeeld tot huisarts) wordt door de Leidse gegevens dus niet bevestigd.

K. Schaapveld