Samenvatting van de standaard 'Refractieafwijkingen' van het Nederlands Huisartsen Genootschap

Klinische praktijk
Tj. Wiersma
J.P. Cleveringa
J.M.T. Oltheten
G.H. Blom
M.E.J.M. Baggen
W.J.J. Assendelft
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1781-4
Abstract

Samenvatting

- De standaard ‘Refractieafwijkingen’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap beschrijft de onderzoeken die moeten worden uitgevoerd bij patiënten die klagen over een geleidelijk verminderend gezichtsvermogen.

- Visusmeting met een Snellen-kaart is onvoldoende om vast te stellen of de problemen worden veroorzaakt door een refractieafwijking of door een andere oogafwijking, zoals cataract, glaucoom of retinopathie.

- Daarom luidt de aanbeveling dat de visus ook wordt gemeten met een eenvoudig hulpmiddel dat sferische lenzen van +0,5 en –0,5 D bevat: diagnostisch refractioneren.

- Verbetering van de visus met de negatieve lens wijst op myopie. Verbetering of tenminste gelijkblijven van de visus met de positieve lens maakt hypermetropie zeer waarschijnlijk.

- Met het diagnostisch refractioneren, dat kan worden toegepast bij patiënten van 6 jaar en ouder, kan de huisarts patiënten die een bril of contactlenzen nodig hebben onderscheiden van patiënten die naar de oogarts moeten worden verwezen.

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Richtlijnontwikkeling en Wetenschapsbeleid, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

Dr.Tj.Wiersma, J.P.Cleveringa, mw.J.M.T.Oltheten, G.H.Blom, mw. M.E.J.M.Baggen en dr.W.J.J.Assendelft, huisartsen.

Contact dr.Tj.Wiersma

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Emmen, oktober 2002,

Wij hebben grote waardering voor Wiersma et al. (2002:1781-4), die binnen de beperkingen van de Nederlandse gezondheidszorg een nieuwe NHG-standaard hebben ontwikkeld. Wij willen hier echter twee kanttekeningen bij plaatsen.

Allereerst vinden ook wij het jammer dat hiermee de oude NHG-standaard ‘Oogheelkundige diagnostiek’ verloren gaat, omdat hiermee onder andere funduscopie als diagnosticum voor de huisarts feitelijk wordt afgeschaft. Naar onze mening is één van de fundamenten van de huisartsgeneeskunde het met eenvoudige middelen onderscheiden van ‘pluis’ en ‘niet pluis’. Voor dit doel is funduscopie van het oog bij uitstek geschikt en deze techniek wordt als zodanig door veel huisartsen met succes beoefend. Zoals door Wouts (2002:1769-70) terecht wordt gesteld, is funduscopie eenvoudig te leren. Toch onderschrijven wij de mening van Wiersma et al. dat het, ondanks diverse initiatieven, niet is gelukt de grote meerderheid van de huisartsen te leren oogspiegelen. Wij beschouwen dit echter als het resultaat van de gebrekkige aandacht voor de oogheelkunde in de opleiding tot basis- en huisarts. Hierdoor blijft funduscopie hangen in de sfeer van hobbyisme. Het afschaffen van de oogspiegel is echter vergelijkbaar met het afschaffen van de stethoscoop.

Opvallend vinden wij verder dat in de nieuwe standaard geen onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen ‘opticien’ en ‘optometrist’. De opleiding tot optometrist is een hbo-opleiding, waarin onder andere uitgebreid aandacht wordt besteed aan de pathologie van het oog. Het beroep optometrist heeft in 2000 een registratie gekregen in het kader van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) en het wordt een eerstelijnsfunctie in de oogheelkunde toegedacht, met name ten aanzien van het onderscheiden van ‘pluis’ en ‘niet pluis’. Inmiddels zijn er enige honderden BIG-geregistreerde optometristen opgeleid zonder dat voor hen een adequate werkplek is gecreëerd. De meesten zijn werkzaam in de commerciële optiekbranche zonder dat een goede werkrelatie met de andere bij de oogheelkunde betrokken beroepsgroepen is gerealiseerd. Mede hierdoor komt het onderscheiden van ‘pluis’ en ‘niet pluis’ door de optometrist (nog) niet goed uit de verf.

Al met al is het er tot onze spijt in de eerstlijnsoogheelkunde zowel voor de patiënt, de huisarts als de oogarts niet duidelijker op geworden.

J.P. Boot
H.K. Hobbel
H. ter Wee

Utrecht, november 2002,

De NHG-standaard ‘Refractieafwijkingen’ vervangt de NHG-standaard ‘Oogheelkundige diagnostiek’, omdat laatstgenoemde standaard in de praktijk niet bleek te voldoen. In het bijzonder de tonometrie en de funduscopie zijn in de praktijk slecht implementeerbaar gebleken en standaarden worden nu eenmaal niet uitsluitend gemaakt voor huisartsen met een meer dan gemiddelde belangstelling voor oogheelkunde. Wij zijn het met onze collega's Boot et al. eens dat onvoldoende aandacht voor de oogheelkunde in de opleiding tot basis- en huisarts daarbij een rol speelt. Voor wat betreft de funduscopie is vermoedelijk het gegeven van belang dat doorgaans in de opleiding de directe methode wordt aangeleerd, waarmee slechts een beperkt gedeelte van de fundus valt te overzien, hetgeen de waarneming en de interpretatie bemoeilijkt van hetgeen gezien wordt. Met de indirecte methode kan een veel beter overzicht van de fundus worden verkregen.

Boot et al. merken terecht op dat er in onze standaard geen onderscheid wordt gemaakt tussen de mogelijkheden van de opticiens en de optometristen. Ons inziens is een richtlijn voor en door huisartsen geen adequate manier om een aparte positie voor laatstgenoemde beroepsgroep te creëren. Daarvoor zijn betere middelen beschikbaar, zoals het overleg in het kader van het Landelijk Platform Oogzorg. Toen de standaard werd gemaakt, was binnen dat Platform nog geen overeenstemming over de rol van de optometristen in de eerstelijnsoogheelkunde bereikt.

Tj. Wiersma
J.P. Cleveringa
J.M.T. Oltheten
G.H. Blom
M.E.J.M. Baggen