Kernicterus bij een aterm geboren jongen van enkele dagen oud

Klinische praktijk
B. Straver
M.B.F. Hassing
M.S. van der Knaap
R.J.B.J. Gemke
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:909-13
Abstract

Samenvatting

Een aterm, via een ongecompliceerde vaginale partus geboren jongen werd op de 4e dag post partum gepresenteerd met icterus en neurologische verschijnselen die pasten bij kernicterus. Een duidelijke oorzaak voor de hyperbilirubinemie werd ondanks uitgebreide diagnostiek niet gevonden. Na 10 dagen intensieve zorg behield hij als restverschijnselen doofheid en een ernstige extrapiramidale motorische stoornis. Recent werden de grenzen waarbij neonatale ongeconjugeerde hyperbilirubinemie zou moeten worden behandeld met fototherapie of wisseltransfusie, naar boven bijgesteld. Echter, bij risicofactoren voor kernicterus is tijdige en zonodig frequente controle van de bilirubineconcentratie noodzakelijk ter preventie van ernstige en levenslange complicaties.

Auteursinformatie

VU Medisch Centrum, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

B.Straver, assistent-geneeskundige; mw.M.B.F.Hassing, kinderarts; mw.prof.dr.M.S.van der Knaap, kinderneuroloog; dr.R.J.B.J.Gemke, kinderarts-intensivist.

Contact dr.R.J.B.J.Gemke

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

B.A.
Semmekrot

Nijmegen, juni 2002,

Bij lezing van het artikel van Straver et al. over een zuigeling met kernicterus (2002:909-13) rijst de vraag waarom bij de werkdiagnose ‘sepsis met onbekende verwekker’ geen wisseltransfusie werd uitgevoerd om zowel bilirubine als toxinen te verwijderen. De bloedkweek was weliswaar negatief, maar de navelkweek toonde groei van Staphylococcus aureus en Escherichia coli, beide toxinen producerende bacteriën. Verderop brengen de auteurs naar voren dat de ‘herwaardering van borstvoeding van invloed kan zijn op de stijgende incidentie van kernicterus, met name als bij (vermoeden van) suboptimale borstvoeding toch niet wordt bijgevoed met kunstmatige voeding’. Deze stelling is niet ‘evidence-based’ en ondermijnt het borstvoedingsbeleid.

Het bijvoeden van borstgevoede zuigelingen met water of glucosewater geeft hogere serumbilirubineconcentraties.1 Vroeg en frequent aanleggen daarentegen leidt tot minder gewichtsverlies en lagere bilirubineconcentraties.2-5 Bij voedingsintervallen van 1,5 uur waren gemiddelde bilirubineconcentraties slechts 85 μmol/l op de 3e dag, lager dan die in de flesvoedingsgroep.5 Verlenging van het interval van 1,5 naar 4 uur gaf bilirubineconcentraties van 2 maal zo hoog als in de flesvoedingsgroep.5 In een ‘rooming-in’-studie waarin moeders werd geïnstrueerd hun kind telkens aan te leggen als zij dachten dat het hongerig was, bleken kinderen op dag 3 bij ≤ 6 maal per dag aanleggen gemiddeld 154 ml per dag in te nemen, tegenover 287 ml/dag bij 7-12 maal per dag aanleggen. Verschillen waren op dag 5 nog significant. Op dag 7 zaten ‘lage-frequentie’-kinderen nog 2% onder het geboortegewicht, terwijl ‘hoge-frequentie’-kinderen er inmiddels boven zaten. Het percentage kinderen met een bilirubineconcentratie > 240 μmol/l op dag 6 was omgekeerd evenredig met de aanlegfrequentie tijdens de eerste dag (tabel).6

Bilirubineconcentraties bij borst- en flesgevoede kinderen hoeven dus niet te verschillen, mits vroeg en frequent wordt aangelegd en niet wordt bijgevoed. Bij een eenmaal gemaakte keuze voor borstvoeding dienen problemen in het gekozen stramien te worden opgelost door vaker aan te leggen. Bijvoeding beïnvloedt het vraag-en-aanbodprincipe van borstvoeding op negatieve wijze. Het tweesporenbeleid waarin men dan terechtkomt, leidt niet zelden tot vroegtijdig staken van borstvoeding. Dit is niet langer verantwoord, nu ook voedingsexperts (zoals de WHO en de American Academy of Pediatrics) borstvoeding als de beste voeding voor pasgeborenen onderkennen.

B.A. Semmekrot
Literatuur
  1. De Carvalho M, Hall M, Harvey D. Effects of water supplementation on physiological jaundice in breast-fed babies. Arch Dis Child 1981;56:568-9.

  2. Rubaltelli FF. Unconjugated and conjugated bilirubin pigments during perinatal development. IV. The influence of breast-feeding on neonatal hyperbilirubinemia. Biol Neonate 1993;64:104-9.

  3. Tudehope D, Bayley G, Munro D, Townsend S. Breast feeding practices and severe hyperbilirubinaemia. J Paediatr Child Health 1991; 27:240-4.

  4. Salariya EM, Robertson CM. Relationships between baby feeding types and patterns, gut transit time of meconium and the incidence of neonatal jaundice. Midwifery 1993;9:235-42.

  5. De Carvalho M, Klaus MH, Merkatz RB. Frequency of breast-feeding and serum bilirubin concentration. Am J Dis Child 1982; 136:737-8.

  6. Yamauchi Y, Yamanouchi I. The relationship between rooming-in/not rooming-in and breast-feeding variables. Acta Paediatr Scand 1990;79:1017-22.

Amsterdam, juli 2002,

Wij danken collega Semmekrot voor zijn reactie. Zoals beschreven in ons artikel is de wisseltransfusie uiteindelijk niet gegeven, omdat in afwachting van wisselbloed de bilirubineconcentratie na intraveneuze vulling en fototherapie reeds was gedaald tot onder de wisseltransfusiegrens. Ten aanzien van het verwijderen van toxinen is de effectiviteit van wisseltransfusie noch plasmaferese aangetoond.1 Onbedoeld heeft ons artikel bij Semmekrot de suggestie gewekt dat borstvoeding als voorkeursvoeding ter discussie gesteld zou moeten worden teneinde neurologische schade door hyperbilirubinemie te voorkomen. Frequentere borstvoeding zoals gesuggereerd, met iedere 1,5 uur aanleggen, is in de Nederlandse situatie praktisch niet haalbaar. Daar staat tegenover dat, zoals ook door Semmekrot is aangegeven, het normale voedingsinterval van 4 uur (= 6 maal per dag) gepaard gaat met een 2 maal zo hoge bilirubineconcentratie in vergelijking met flesgevoede kinderen. Wij hebben in ons artikel slechts gepleit voor laagdrempelige diagnostiek bij borstgevoede kinderen met hyperbilirubinemie, hoewel er in de recente literatuur een relatie wordt beschreven tussen bilirubinegeïnduceerde neurologische schade (BIND) en borstvoeding.2 3 Juist daarmee kan worden voorkomen dat, indien geïndiceerd, de behandeling ingrijpender zou moeten zijn dan fototherapie, dan wel dat complicaties zoals BIND het gevolg zijn. Dit is dus geen pleidooi tegen borstvoeding, maar vóór alertheid bij hyperbilirubinemie.

B. Straver
Literatuur
  1. Deuren M van, Santman FW, Dalen R van, Sauerwein RW, Span LF, Meer JW van der. Plasma and whole blood exchange in meningococcal sepsis. Clin Infect Dis 1992;15:424-30.

  2. Johnson LH, Brown AK, Bhutani VK. System-based approach to management of neonatal jaundice. J Pediatr 2002;140:396-403.

  3. AAP Subcommittee on Neonatal Hyperbilirubinemia. Neonatal jaundice and kernicterus. Pediatrics 2001;108:763-5.