Klassensubstitutie als doelmatigheidsinstrument in de geneesmiddelenvoorziening: mogelijkheden en beperkingen

P.A.G.M. de Smet
A. van der Kuy
G.J. Bonsel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:553-7
Abstract

Samenvatting

- Klassensubstitutie is het vervangen van een geneesmiddel door een goedkoper ander middel uit dezelfde farmacologische klasse omwille van kostenbesparingen. Dit principe wordt toegepast in zowel formularia als vergoedingssystemen voor geneesmiddelen.

- Bij klassensubstitutie moet men niet alleen letten op overeenkomsten in farmacologische werkingsmechanismen, maar moet men ook beoordelen of de verschillende geneesmiddelen binnen de klasse op populatieniveau gelijkwaardig zijn wat hun werkzaamheid, doeltreffendheid, toepasbaarheid en veiligheid betreft.

- Bij de praktische invoering van klassensubstitutie moet men zorgen voor protocollen en voor een monitoringsysteem om na te gaan of de protocollen worden nageleefd en de gewenste invloed op de geneesmiddelenkosten hebben.

- Daarnaast zijn gerichte onderzoeken nodig om te volgen of zich op patiëntniveau geen ongewenste effecten voordoen.

Auteursinformatie

Wetenschappelijk Instituut Nederlandse Apothekers, Postbus 30.460, 2500 GL 's-Gravenhage.

Dr.A.van der Kuy, ziekenhuisapotheker en klinisch farmacoloog, Loon op Zand.

Academisch Medisch Centrum, afd. Sociale Geneeskunde, Amsterdam.

Prof.dr.G.J.Bonsel, klinisch epidemioloog/sociaal-geneeskundige.

Contact Prof.dr.P.A.G.M.de Smet, apotheker en klinisch farmacoloog (pdesmet@winap.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Bussum, maart 2002,

De geneesmiddelenkosten dreigen – relatief – uit de hand te lopen. De wens is uitgesproken om een einde te maken aan het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) omdat het niet of nauwelijks tot kostenbesparing heeft geleid. Alle belanghebbenden buiten het medische circuit, te weten apothekers, ziektekostenverzekeraars en farmaceutische industrie, vallen over elkaar heen in hun ijver om iets beters te bedenken. Daarbij gaat het mijns inziens niet in de eerste plaats om geld, maar om macht. Het GVS lijkt zijn langste tijd gehad te hebben; het is in 1991 uit nood en overhaast geïntroduceerd op basis van onrechtmatig verkregen en onjuist gebruikte gegevens van het ‘Anatomic-therapeutic classification’(ATC-DDD)-classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het artikel van De Smet et al. pleit voor handhaving in enige vorm met een grotere bevoegdheid van de apotheker om keuzen bij te stellen of zelfs drastisch te wijzigen (2002:553-7). Cohen is echter van mening dat de arts zich geen kaas van het brood moet laten eten (2002:551-3). Ik ben het in grote lijnen met hem eens, maar ik zou zelfs een stap verder willen gaan: de voorschrijvende arts moet de hand in eigen boezem steken, schoon schip maken in het receptuurgedrag door systematische invoering van formularia en elektronische voorschrijfsystemen, kostenbewuster werken en inmenging van derden radicaal afwijzen. Terecht stelt Cohen dat de zwakke plek wordt gevormd door het onderwijs aan de medische faculteiten. Geldgebrek, onwil om de klinische farmacologie te erkennen als zelfstandige medische discipline en tegenwerking door apothekers en industrie zijn hieraan mede debet. In sterkere mate geldt dat voor de verschillende vormen van postacademisch onderwijs, waar de universiteiten het door gebrek aan geld en staf bijna helemaal laten afweten. Ik heb in het verleden herhaaldelijk gewaarschuwd voor de ernstige consequenties van falend beleid.1 2 Er kan zeker bezuinigd worden, maar het bespaarde geld dient niet in de algemene middelen terug te vloeien en de winst moet door de overheid integraal in het medisch onderwijs worden teruggepompt. Een dergelijke investering verdient zichzelf binnen enkele jaren weer terug.

L. Offerhaus
Literatuur
  1. Offerhaus L. De stoelendans der klinische farmacologie; tweede ronde. [LITREF JAARGANG="1980" PAGINA="2097-102"]Ned Tijdschr Geneeskd 1980;124:2097-102.[/LITREF]

  2. Offerhaus L. Klinische farmacologie: wat doen we ermee? [LITREF JAARGANG="1991" PAGINA="551-3"]Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:551-3.[/LITREF]

's-gravenhage, april 2002,

Offerhaus vat onze beschouwing over klassensubstitutie te bondig samen wanneer hij stelt dat wij pleiten voor handhaving van het GVS in enige vorm, met een grotere bevoegdheid van de apotheker om keuzen bij te stellen. Wij hebben juist beargumenteerd dat het GVS geen toereikende basis voor klassensubstitutie biedt. Om die reden, en met in het achterhoofd de begrensde mogelijkheden om met landelijke regelgeving individuele farmacotherapie te beïnvloeden, hebben wij een voorkeur uitgesproken voor het ontwikkelen van protocollaire afspraken tussen voorschrijvers en afleveraars (bijvoorbeeld in regionaal FTTO) op een wijze waarop nu reeds indicatiegebonden formularia totstandkomen. Wij hebben hierbij een hardheidsclausule voorgesteld, waardoor individuele voorschrijvers beredeneerd van deze afspraken mogen afwijken. Afleveraars mogen dit uiteraard niet en kunnen dus geen enkele wijziging aanbrengen die niet vooraf protocollair is overeengekomen. Ons inziens biedt dit model voorschrijvers voldoende gelegenheid hun verantwoordelijkheid voor de therapie te blijven dragen.

Mede vanuit eigen ervaringen binnen het academisch medisch onderwijs hebben wij moeite met Offerhaus' opvatting dat tegenwerking door apothekers mede debet zou zijn aan de huidige kwaliteit van het onderwijs aan medische faculteiten. Wel kunnen wij zijn suggestie om bespaard geld naar het onderwijs te laten terugvloeien billijken. Wij zouden de winst echter niet integraal hieraan willen besteden, maar ook willen gebruiken voor de financiële ondersteuning van andere maatregelen, die tot opschoning van het huidige voorschrijfgedrag kunnen leiden. Wij denken hierbij ook aan de door Offerhaus genoemde systematische invoering van elektronische formularia, waarin onder meer recht wordt gedaan aan de door ons beschreven voorstellen om verantwoord met klassensubstitutie om te gaan.

P.A.G.M. de Smet
A. van der Kuy
G.J. Bonsel