Verwarring rond boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en het risico op de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob

Opinie
H.L. Zaaijer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:2288-90
Abstract

Enkele recente nieuwsfeiten over de gekkekoeienziekte (BSE) en het risico op de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (zogenaamde variant-CJD (vCJD)) bij de mens zijn:

- Lord Phillips overhandigde in Groot-Brittannië het 16-delige ‘BSE inquiry’-rapport aan de Britse ministers (het rapport is in te zien op http://www.bseinquiry. gov.uk). Het rapport signaleert gebreken in de beheersing van de BSE-uitbraak. Het rapport wijst geen schuldige personen aan, maar wijt de gebreken aan bureaucratische traagheid en aan onvoldoende krachtige toepassing van maatregelen. Volgens het rapport heeft de Britse overheid, om een paniekreactie bij het publiek te voorkomen, te lang en te stellig volgehouden dat BSE ongevaarlijk is voor de mens. Naar aanleiding van het rapport bood de Conservatieve Partij haar excuses aan het volk aan.

- Vanwege een vCJD-geval bij een 74-jarige man verhogen Britse deskundigen de schatting van het maximale aantal te verwachten doden door vCJD in Groot-Brittannië.1

- Het…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Klinische Microbiologie en Infectiepreventie, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

Contact Dr.H.L.Zaaijer, arts-microbioloog (hans.zaaijer@azvu.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Zetten, januari 2001,

In zijn artikel geeft Zaaijer (2000:2288-90) enkele nieuwsfeiten uit de media over BSE (gekkekoeienziekte). In de laatste alinea ageert de auteur tegen de voedingsindustrie met de zinsnede: ‘het niet-inkrimpen van de varkensstapel sinds de varkenspest, de voortgaande aanwezigheid van Salmonella en Campylobacter op kippenvlees en het massaal toevoegen van antibiotica aan veevoer tonen aan dat de voedingsindustrie niet bereid is om vrijwillig microbiologisch verantwoord voedsel te produceren’. Omdat deze ontboezeming mijns inziens eerder gestoeld is op de privé-mening van de auteur dan op de werkelijkheid is enige toelichting op de feiten op zijn plaats.

Varkenspest heeft niets te maken met volksgezondheid. Het verantwoordelijke virus is niet besmettelijk voor de mens. De ‘ruiming’ van een geïnfecteerd bedrijf is voorgeschreven door de Veewet om de besmetting van andere bedrijven te voorkomen. Dat de betreffende veehouders nadien overgingen tot vervanging van de afgevoerde dieren is het recht van iedere ondernemer om, binnen de wettelijke regelingen, zijn ondernemerschap optimaal uit te voeren.

De aanwezigheid van Salmonella en Campylobacter op kippenvlees is, ondanks intensief onderzoek en invoering van strikte, preventieve maatregelen, nog steeds een probleem. Zaaijer gaat echter wel erg kort door de bocht om dit toe te schrijven aan de onwil van de voedingsindustrie. Het probleem is vergelijkbaar met dat van de bekende, microbiële ziekenhuisbesmettingen. Ook daarvan kent men de veroorzakers en weet men hoe deze in principe zijn te bestrijden. Het echte probleem is het vinden van een in de praktijk toepasbare methode die 100% garantie geeft dat de patiënt of de consument niet in aanraking komt met de smetstof. In het geval van het kippenvlees komt daar nog bij dat de 100% garantie altijd moet gelden, onafhankelijk van de vraag hoe de consument het vlees bewaart en bewerkt. Bovendien mogen aan voedingsmiddelen geen middelen toegevoegd worden om de besmetting en de groei van de microben te voorkomen. Niettemin is het beëindigen van deze besmetting één van de eerste prioriteiten in het lopende en geplande onderzoek van producenten en verwerkende industrie, waarin zowel de overheid als het bedrijfsleven veel geld investeert.

In tegenstelling tot wat Zaaijer suggereert, streeft de bedrijfstak in ons land al jaren naar volledige afschaffing van antibiotica in diervoeders. Dit leidde al tot een drastische inkrimping van het aantal antibiotica. De sinds juli 1999 nog toegelaten 4 producten onderscheiden zich daarin dat ze niet in de geneeskunde worden toegepast noch verwant zijn aan daar gebruikte middelen. Maar volledige afschaffing is op dit moment nog niet haalbaar. Enerzijds omdat alternatieven ontbreken en anderzijds omdat een eenzijdige ban op antibiotica door Nederland of de Europese Unie (EU) haaks staat op afspraken over de vrije wereldhandel. De door Zaaijer zo aangeprezen Food and Drug Administration (FDA) is in de VS ook verantwoordelijk voor het toelaten van voederadditieven. Net als in de EU toetst deze autoriteit aanvragen voor toelating volgens vergelijkbare, strikt wetenschappelijk onderbouwde criteria. Maar vergeleken met de EU hanteert de FDA een ruimere interpretatie van de risico's voor de volksgezondheid. Dat betekent dat in de VS, en ook in de landen die de adviezen van de FDA volgen, veel meer additieven en veelal in hogere doseringen zijn toegelaten dan bij ons. Dit verschil in het beleid tussen Europa en andere landen vormt momenteel een groot struikelblok bij de onderhandelingen over de vrije wereldhandel. Formeel mogen voedingsmiddelen uit die landen immers niet geweerd worden.

Uit het voorgaande blijkt dat voedselveiligheid en een betrouwbare controle daarop hoog in het vaandel staan in de voedingsindustrie. Bovendien geeft het aan dat deze materie heel wat gecompliceerder is dan Zaaijer suggereert. Ervaringen in de laatste jaren wijzen uit dat een zorgvuldige en goed onderbouwde voorlichting over voedselveiligheid minstens zo belangrijk is als het monitoren van de kwaliteit. Sinds problemen met de voedselveiligheid, al dan niet als gevolg van malversaties, voorpaginanieuws zijn geworden, leidt ongenuanceerde berichtgeving immers al snel tot paniekreacties bij de consument. Dit kan onder meer de consument aanzetten tot het uitsluitend kiezen van etenswaren die in de pers (nog) niet als gevaarlijk zijn aangemerkt, resulterend in een eenzijdige en onevenwichtige voeding. Dat is een veel groter risico voor de gezondheid dan een overschrijding van de wettelijk toelaatbare besmetting of verontreiniging van voedingswaren. Naast de humane-voedingdeskundigen hebben met name de (huis)artsen de verantwoordelijkheid om patiënt en consument hierop te wijzen en hierin te begeleiden. In dat kader zijn artsen niet gebaat bij ongenuanceerde en ongegronde uitspraken die bijdragen aan een ongemotiveerde angst voor de kwaliteit van voedsel. Want de kwaliteit van het in ons land geproduceerde voedsel is nog nooit zo goed geweest en verbetert nog steeds.

G. Hof

Amsterdam, januari 2001,

Ik dank Hof voor zijn reactie. Het zal hem niet verbazen dat ik hem weerspreek. Het is mij bekend dat het varkenspestvirus geen gevaar vormt voor de mens. Massale uitbraken van varkenspest zie ik echter als indicator voor ongunstige leefomstandigheden die tot snelle verspreiding van ook andere pathogenen kunnen leiden. Het bestaan van ziekenhuisinfecties billijkt niet de voortgaande aanwezigheid van Campylobacter en Salmonella op kippenvlees, tenzij wij de pluimveehouderij als ziekenhuis en haar kippen als patiënten moeten zien.

Onterecht stelt Hof dat per 1 juli 1999 nog slechts 4 antibiotica zijn toegelaten in veevoeder. Op die datum zijn 4 antibiotica verboden in veevoeder: virginiamycine, zinkbacitracine, tylosinefosfaat en spiramycine (http://europa.eu.int/abc/doc/off/bull/en/9812/p102200.htm). Penicilline, tetracycline en het aan vancomycine verwante avoparcine waren al eerder verboden. De hoeveelheid antibiotica, toegevoegd aan Nederlands veevoeder, wordt geschat op 250 tot 300 ton per jaar. Vanwege de kans op resistentievorming is elke toepassing van antibiotica als ‘voedselbespaarder’ of ‘groeiversneller’ niet toelaatbaar. Op 27 januari 2000 riep het Europarlement dan ook op tot een verbod van alle antibiotica in veevoeder. Het argument van ‘vrije handel’ houdt geen steek. Wanneer men langs deze lijn redeneert, zou elke kostenverhogende maatregel onjuist zijn zolang elders kostenbesparende duistere praktijken toegestaan blijven.

Hof schat de kwaliteit van ons voedsel hoog in. Hierbij plaats ik twee kanttekeningen. Zojuist overwon een afdeling in het Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, Amsterdam een uitbraak van vancomycineresistente enterokokken (VRE), ten koste van veel extra werk en uitgaven. Wat betreft de herkomst van VRE haal ik de eerste stelling aan behorend bij een zojuist verschenen proefschrift: ‘In Nederland is vleesconsumptie een belangrijke oorzaak van gastro-intestinaal VRE-dragerschap onder de gezonde bevolking’.1 Alarmerend is dat het experimentele antibioticum quinupristine/dalfopristine, waarmee VRE-infecties nog behandeld kunnen worden, kruisresistentie vertoont met virginiamycine, dat tot voor kort toegevoegd werd aan veevoeder. Ook vanwege het mogelijke verloop van de epidemie van de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD) is optimisme over de kwaliteit van ons voedsel misschien misplaatst. Onlangs waarschuwde een epidemioloog opnieuw dat ‘een zeer groot aantal vCJD-infecties niet uitgesloten kan worden’.2

De BSE/vCJD-crisis heeft een positieve kant. Hopelijk is de crisis aanleiding om over te gaan van vervuilende, dieronvriendelijke massaproductie van goedkope producten van matige kwaliteit, op kleinschalige productie van dure producten van topkwaliteit. Het grootste voedselprobleem in het westen is wellicht niet BSE, maar te veel eten. De oplossing voor beide problemen is driemaal zo weinig vlees eten dat driemaal zo duur is als nu, maar dat niet-vervuilend, niet-kannibalistisch, diervriendelijk en zonder antibiotica is geproduceerd. Uiteindelijk kan de (pluim)veehouder in dit systeem evengoed een boterham verdienen als in het huidige systeem. De overgangsperiode zal echter moeilijk zijn.

H.L. Zaaijer
Literatuur
  1. Schouten R. Vancomycin-resistant enterococci: epidemiology and control [proefschrift]. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen; 2001.

  2. Bacchetti P. Unexamined assumptions in explorations of upper limit for cases of variant Creutzfeldt-Jakob disease. Lancet 2001;357:3-4.