Boviene spongiforme encefalopathie en de veiligheid van voedsel

Klinische praktijk
H.L. Zaaijer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:1052-7
Abstract

Samenvatting

- Frankrijk en Groot-Brittannië verschillen van mening over de veiligheid van Brits rundvlees in verband met het gevaar van besmetting van de mens met boviene spongiforme encefalopathie (BSE). Daardoor moet uiteindelijk de consument zelf besluiten of Brits rundvlees veilig is met het oog op de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD).

- Het aantal gevallen van BSE buiten Groot-Brittannië stijgt. Op het vasteland van Europa vormt verwerking in allerlei producten van risicoweefsels, afkomstig van continentale koeien in het subklinische stadium van BSE, waarschijnlijk een groter gevaar dan geïmporteerd Brits rundvlees (spiervlees).

- De kans om vCJD op te lopen hangt af van twee onbekende factoren: de vatbaarheid van de mens voor BSE en de mate waarin het lukt om infectieus weefsel van BSE-incuberende runderen uit de menselijke voedselketen te houden.

- Zolang onduidelijk is hoe vatbaar mensen zijn voor BSE en in welke mate ons voedsel is gecontamineerd, kan een eenduidig advies over de veiligheid van voedsel niet gegeven worden.

- Er lijkt een genetische predispositie voor vCJD te zijn, namelijk methioninehomozygotie op codon 129 van het normale menselijke prioneiwitgen.

- De Europese Gemeenschap zou het gebruik van risicoweefsels moeten verbieden, behalve als bewezen is dat het toegepaste productieproces prionen inactiveert.

- Het eten van gelatine en vleesproducten van onduidelijke herkomst en samenstelling houdt waarschijnlijk een groter gezondheidsrisico in dan het eten van rundvlees (spierweefsel).

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit, afd. Medische Microbiologie en Infectiepreventie, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

Contact Dr.H.L.Zaaijer, arts-microbioloog (hans.zaaijer@azvu.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

F.
van Knapen

Utrecht, juli 2000,

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het behartenswaardige overzichtsartikel van collega Zaaijer over boviene spongiforme encefalopathie (BSE) (2000:1052-7).

In een maatschappij waar termen als ‘risico’ en ‘risicoperceptie’ zonder enige wetenschappelijke onderbouwing worden gebruikt door de media, diverse beroepsgroepen en politici, is het niet eenvoudig werkelijkheid en fictie te onderscheiden.

Het artikel zet een aantal zaken helder op een rij. In het bijzonder verheug ik me over de ondersteuning voor mijn stelling dat ‘BSE-vlees’ een contradictio in terminis is. BSE-prionen zitten aantoonbaar in een aantal organen van klinisch zieke runderen, die om deze reden letterlijk in de ‘ban’ zijn gedaan. In Europa kennen wij een regel betreffende ‘specified risk materials’ (SRM), die bepaalt dat bij de slachting SRM-materiaal niet verwerkt mag worden tot diermeel, maar dat dit ter verbranding moet worden afgevoerd. Binnenkort geldt deze regel ook voor die landen van de Europese Unie (EU) die nu nog zogenaamd BSE-vrij zijn. Dit is één van de zeer vele maatregelen die in de afgelopen 12 jaar genomen zijn om het BSE-drama in het Verenigd Koninkrijk te beperken. Dat gaat goed, zo goed zelfs, dat naar verwachting in 2001 de epidemie van BSE bij runderen in het Verenigd Koninkrijk zal zijn beëindigd. Modelmatig is dit ook te onderbouwen. Evenzeer is via een risicoanalytische berekening te voorspellen hoeveel nieuwe runderen BSE op zullen lopen wanneer SRM-materiaal van een zieke koe toch onverhoopt in het diermeelcircuit zou verschijnen. De grove interpretatie van Zaaijer dat dit ongeveer 3500 nieuwe runderen zou opleveren met BSE (na een incubatieperiode van gemiddeld 5 jaar) onderschrijf ik geenszins. Het betreft hooguit 1 op de 10 miljoen van met besmet voer gevoerde dieren. Dit is onvoldoende om een nieuwe epidemie te starten. Uitgangspunt is uiteraard dat iedereen zich houdt aan de regels die wij met elkaar hebben afgesproken.

Een tweede opmerking betreft de figuur met de aantallen gevallen van BSE in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten. De orde van grootte op de linker en de rechter y-as is dermate verschillend dat de gewekte suggestie dat zich buiten het Verenigd Koninkrijk een drama aan het voltrekken is, volkomen onjuist is. Ook Zaaijer kent het verschijnsel dat bekendheid met een ziekte en verplichte diagnosestelling en aangifte in de beginfase altijd leiden tot een toename. Vroeger keken wij immers nooit naar de oorzaak van neurale stoornissen bij ter slachting aangeboden dieren. Ik voorspel dat op Europa's vasteland deze stijging nog wel door zal gaan als alle EU-lidstaten serieus werk maken van nadere diagnostiek.

Het verschijnsel ‘spontane BSE’ wordt langzamerhand bespreekbaar, vergelijkbaar met spontane individuele gevallen van Creutzfeldt-Jakob bij de mens. Met langzamerhand bedoel ik dat de nieuwe gevallen inmiddels niet meer terug te voeren zijn op partijen besmet voer die via illegale handel werden verspreid. Ook voor deze vroeger niet opgemerkte dieren geldt dat zij niet de aanleiding waren voor een BSE-epidemie bij runderen, noch voor de nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Die komt immers vooralsnog praktisch alleen in het Verenigd Koninkrijk voor.

Tot slot een kleine aanmerking over ‘onduidelijke’ vleesproducten en gelatine. In de EU, en dus ook in Nederland, worden geen dierlijke producten toegelaten voor consumptie door de mens, anders dan na een gedegen keuringsproces. ‘Zieke’ dieren komen niet in een slachthuis. Afgekeurde dieren gaan naar de destructor. Alleen bijproducten van goedgekeurde dieren gaan naar de vleesverwerkende industrie (worst, frikadellen). Daar worden producten van gemaakt volgens specificatie en dat wordt ook weer gecontroleerd. Wij hebben in Nederland geen traditie om hersenen te verwerken in zulke producten. Nader onderzoek heeft dat ook nooit aangetoond. Verder blijf ik van mening dat BSE in Nederland niet bepaald een probleem mag worden genoemd met aantoonbare risico's voor Nederlandse consumenten. Dat moet dan ook niet gesuggereerd worden.

Hetzelfde geldt voor producten waar gelatine in verwerkt is. De extra maatregelen van de industrie om ook maar elke verdachtmaking te voorkomen, stemmen mij gerust. Er was al geen aanleiding tot ongerustheid en die moet ook niet gewekt worden.

Tenslotte: nul risico bestaat niet. Het voorzorgsprincipe van de overheden is begrijpelijk, maar heeft met wetenschap en risicoanalyse niets van doen. Het wordt tijd dat wij daar eens hardop met elkaar over gaan praten.

F. van Knapen

Amsterdam, juli 2000,

Ik dank collega Van Knapen voor zijn opbouwende commentaar. Inderdaad zal verwerking van al de infectieuze weefsels van één BSE-positieve koe in veevoer in de praktijk altijd leiden tot minder nieuwe gevallen van BSE dan het genoemde theoretische maximum van 3500 besmette dieren. Van Knapen stelt tegenover dit getal 1 besmetting op 10 miljoen runderen. Het is moeilijk in te zien hoe bij deze zeer lage transmissie de BSE-epidemie, met ruim 179.000 manifeste gevallen, heeft kunnen ontstaan.

In zijn tweede opmerking stelt Van Knapen dat de recente toename van BSE buiten Groot-Brittannië schijnbaar is. Deze toename zou terug te voeren zijn op het nu pas opmerken en aanmelden van spontane gevallen van BSE die altijd al voorkwamen. Om verschillende redenen acht ik deze hypothese minder waarschijnlijk. Ten eerste betreffen de gerapporteerde getallen manifest zieke dieren. Ik acht het onwaarschijnlijk dat een fatale neurologische aandoening, die in 1999 bijvoorbeeld leidde tot 170 manifeste gevallen in Portugal, altijd al aanwezig was zonder opgemerkt te worden. Ten tweede ligt de top van de BSE-epidemie in Groot-Brittannië al 8 jaar achter ons. Het is onwaarschijnlijk dat verhoogde waakzaamheid en daardoor veroorzaakte ‘aangifte-bias’, pas nu optreedt. Tenslotte gaat het, voorzover mij bekend, bij gevallen van BSE buiten Groot-Brittannië om precies dezelfde ziekte als bij gevallen van BSE in Groot-Brittannië.

Wat betreft de ‘onduidelijke’ vleesproducten moet men zich realiseren dat een ogenschijnlijk gezonde en dus goedgekeurde koe BSE onder de leden kan hebben, en dat de Europese markt open is. Naast de Nederlandse worst van wellicht onberispelijke kwaliteit hangen misschien worsten uit Duitsland (waar weinig of geen BSE voorkomt, maar waar tot 15% van bepaalde soorten worst hersenweefsel bleek te bevatten) of uit Portugal, Frankrijk of Ierland, waar BSE ondanks alle maatregelen toeneemt.1

H.L. Zaaijer
Literatuur
  1. Lucker EH, Eigenbrodt E, Wenisch S. Leiser R, Bulte M. Identification of central nervous system tissue in retail meat products. J Food Prot 2000;63:258-63.