Samenvatting
Doel
Vaststellen of toediening van vitamine C posttraumatische dystrofie kan voorkomen bij patiënten na een polsfractuur.
Opzet
Dubbelblind gerandomiseerd placebogecontroleerd onderzoek.
Methoden
In totaal werden 115 volwassenen met 119 conservatief behandelde polsfracturen dubbelblind gerandomiseerd voor een dagelijkse capsule met ascorbinezuur 500 mg dan wel placebo gedurende 50 dagen. Patiënten werden geclassificeerd naar geslacht, leeftijd, fractuurzijde, dominantie, fractuurtype, dislocatie, repositie en klachten tijdens de gipsbehandeling. De onderzoeksuitkomst was het optreden van posttraumatische dystrofie, vastgesteld met een klinische score. De follow-up bedroeg 1 jaar.
Resultaten
Er waren 52 patiënten met 54 fracturen (22 mannen; 78 vrouwen; gemiddelde leeftijd: 57 jaar) in de vitamine-C-groep en 63 patiënten met 65 fracturen (20 mannen; 80 vrouwen; gemiddelde leeftijd: 60 jaar) in de placebogroep. De frequentie van posttraumatische dystrofie was in de vitamine-C-groep en de placebogroep respectievelijk 7,4 en 21,5, met een risicoverschil van 14,1 (95-betrouwbaarheidsinterval: 1,9-26,3). Andere significante negatieve prognostische variabelen waren gipsklachten en de ernst van het fractuurtype.
Conclusie
Vitamine C verminderde het optreden van posttraumatische dystrofie bij polsfracturen.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, augustus 2000,
Dit dubbelblinde onderzoek naar het preventief effect van vitamine C ten aanzien van posttraumatische dystrofie levert een belangwekkend resultaat op (2000:1631-5). Het idee van de onderzoekers lijkt een belangrijke bijdrage te leveren aan de gezondheid van patiënten met een (pols)fractuur. Het ziet ernaaruit dat vitamine C, een veilige en goedkope stof, veel narigheid kan voorkomen.
Ik wil echter enkele kanttekeningen plaatsen bij de gepresenteerde resultaten.
De incidentie in de placebogroep was erg hoog, 21,5%, en in de vitamine-C-groep 7,4%; het risicoverschil was 14% met een 95%-betrouwbaarheidsinterval van 1,9 tot 26,3%. De auteurs schrijven dat de incidentie in de placebogroep hoog lijkt, maar niet ongewoon is.
De vraag rijst echter hoe betrouwbaar de vaststelling van posttraumatische dystrofie was. Door wie werden de symptomen vastgesteld? In welke mate moesten de vier symptomen aanwezig zijn? Is overeenstemming tussen beoordelaars onderzocht?
Zodra de diagnose ‘posttraumatische dystrofie’ gesteld was, was voor de betreffende patiënt het eindpunt van het onderzoek bereikt. Men gaat er dan van uit dat een eenmaal vastgestelde posttraumatische dystrofie niet spontaan geneest. Is dit zo? Mijns inziens had men beter van alle patiënten op alle momenten de gegevens kunnen verzamelen. Bovendien had ik het vaststellen van posttraumatische dystrofie in beide groepen graag in relatie tot de tijd gezien, bijvoorbeeld in de vorm van Kaplan-Meier-curven.
(Geen onderwerp)
Bleiswijk, september 2000,
Wij danken collega De Lange-de Klerk voor haar commentaar en interessante epidemiologische opmerkingen. De diagnose ‘posttraumatische dystrofie’ is een klinische diagnose en wij hanteerden daarbij de richtlijnen van Veldman et al.1 De symptomen werden door de controlerend arts (assistent-geneeskundige of chirurg) op de polikliniek vastgesteld, door het invullen van een scoringslijst. De symptomen werden niet gekwantificeerd, maar dienden wel of niet aanwezig te zijn. In vergelijking met de niet-aangedane zijde laat deze lijst eigenlijk geen mogelijkheden tot marchanderen toe. In alle gevallen was er sprake van pijn die niet in overeenstemming was met het stadium van fractuurgenezing en waren de overige symptomen in een gebied groter dan en distaal van de pols aanwezig. Overeenstemming tussen de beoordelaars is niet onderzocht. Wel zijn alle patiënten met dystrofie door derden gezien en was er geen twijfel over de diagnose.
Een eenmaal vastgestelde posttraumatische dystrofie zou spontaan kunnen genezen, doch men is er in het algemeen klinisch over eens dat, indien de diagnose wordt gesteld, het het beste is om meteen met behandeling (medicamenteus en met geleide fysiotherapie) te beginnen.2 3 In ons onderzoek was het eindpunt zo gedefinieerd4 en wij vonden het medisch-ethisch niet verantwoord na het stellen van de diagnose af te wachten, daar wij niet wisten wie van de patiënten met placebo werd behandeld, noch welk effect wij eventueel met vitamine C zouden sorteren.
De gegevens in relatie tot de tijd hebben wij niet bij het artikel gevoegd, maar laten wij graag zien in de vorm van een Kaplan-Meier-curve (figuur).
Veldman PHJM, Reynen HM, Arntz IE, Goris RJA. Signs and symptoms of reflex sympathetic dystrophy: prospective study of 829 patients. Lancet 1993;342:1012-6.
Urban T, Hurbain I, Urban M, Clement A, Housset B. Oxydants et antioxydants. Effets biologiques et perspectives thérapeutiques. Ann Chir 1995;49:427-34.
Oerlemans HM, Oostendorp RA, Boo T de, Goris RJA. Pain and reduced mobility in complex regional pain syndrome I: outcome of a prospective randomised controlled clinical trial of adjuvant physical therapy versus occupational therapy. Pain 1999;83:77-83.
Zollinger PE, Tuinebreijer WE, Kreis RW, Breederveld RS. Effect of vitamin C on frequency of reflex sympathetic dystrophy in wrist fractures: a randomised trial. Lancet 1999;354:2025-8.