Samenvatting
Doel
Bepalen van de incidentie van het verschijnsel kermisogen en het onderzoeken van de determinanten ervan. Kermisoog wordt gedefinieerd als oogletsel ten gevolge van een metaaldeeltje in het oog nadat iemand een kermis heeft bezocht.
Opzet
Inventariserend en patiënt-referentieonderzoek.
Methode
Bij alle huisartspraktijken (370) in Zuid- en midden-Limburg werd gevraagd patiënten die zich aandienden met een kermisoog na bezoek aan een kermis in een 6-weekse periode in het najaar van 1997, te melden. Bij deze patiënten werden met een telefonisch interview een aantal persoonlijke kenmerken onderzocht. In een patiënt-referentieonderzoek werd het verband met het dragen van bril, contactlenzen of pet bepaald.
Resultaten
De respons van de huisartsen bedroeg 88. Deze huisartsen meldden 40 patiënten met een kermisoog. In totaal waren er 41 kermissen met botsautoattracties gedurende de meetperiode (eerder is een verband tussen het rijden in botsauto's en het ontstaan van een kermisoog geopperd). In de beschouwde regio bedroeg de incidentie van kermisogen 5 per 100.000 inwoners per jaar. Van 36 responderende patiënten waren driekwart (26/36) mannen, was 97 10-19 jaar oud en had 69 11-20 botsautoritten gemaakt. Een bril (3), lenzen (0) of een pet (6) werden gedurende de ritten zelden gedragen. De klachten waren pijn in het oog (64), geïrriteerdheid (42), roodheid (41), ontstoken oog (17), tranen (11) en fotofobie (8). De oddsratio voor bril-/lensdragen ten opzichte van de referentiepopulatie (gestandaardiseerd voor leeftijd en geslacht) bedroeg 0,1 (95-betrouwbaarheidsinterval: 0,01-0,69).
Conclusie
Het kermisoog is een regelmatig voorkomend verschijnsel in Zuid- en midden-Limburg met 5 per 100.000 inwoners per jaar. Waarschijnlijk is de botsautoattractie de bron van de metaaldeeltjes. Bril- of lensdragen komt bij patiënten met kermisogen weinig voor, maar is sterk beschermend. Een preventief advies is het dragen van een beschermingsbril in de botsautoattractie.
Incidentie en determinanten van kermisogen: metaaldeeltjes in het oog na bezoek van een kermis met botsauto's
Woudsend, november 1999,
Hoebe et al. zaaien twijfel in hun artikel omtrent de oorzaak van de oogletsels en zijn zelfs niet geheel zeker dat deze afkomstig zijn van botsauto's op de kermis (1999:2201-4). Bovendien geven zij een onpraktisch preventief advies.
Uit de bestaande literatuur en de door mij aangelegde documentatie na een voorval in 1980,1-12 waarover schrijvers hebben beschikt, wordt duidelijk dat er een eenduidige oorzaak is. Verder is er een absoluut bewijs dat de letsels van botsauto's afkomstig zijn en heeft de Technische Universiteit (TU) Delft zeer bruikbare adviezen gegeven. De problemen met botsauto's zijn na 1980 zo vaak voorgekomen dat het beslist geen onbekend fenomeen is, zoals Hoebe et al. beweren.
Bij het genoemde voorval, dat zich afspeelde in de Zuidwesthoek van Friesland, meldden zich in korte tijd 52 patiënten bij de huisarts met metaalsplinters in de ogen nadat zij allen in dezelfde botsauto's hadden gezeten. Dit was het absolute epidemiologische bewijs dat de letsels hiervan afkomstig waren. In de media kreeg dit voorval uitgebreid aandacht en sindsdien zijn er vele epidemische verheffingen geweest in geheel Nederland die in de publiciteit zijn gekomen.
De belemmering van de stroomafvoer van het net boven de rijders (de +-pool) naar de vloer (de - -pool) is, zo bleek na onderzoek, in feite de enige oorzaak. Hierdoor ontstaan door contactonderbrekingen van de stroombeugel teveel vonken, die de oogletsels veroorzaken. De oorzaak van de belemmering kan eenvoudig door een ter zake deskundige technicus opgespoord worden.
Destijds is aan de Geneeskundige Hoofdinspectie door de TU Delft een onderzoeksvoorstel gedaan om te komen tot oogveilige botsauto's, dit naar aanleiding van het door hen in de notitie genoemde ‘Woudsend-fenomeen’. Er werden toen twee mogelijkheden geopperd: (a) overgaan op botsauto's met accuvoeding; (b) de stroomafnemers uitbreiden met een beschermkap, zodat de producten van de wegspringende vonken worden opgevangen. Ook zou een industriële stofzuiger voor de vloer ontwikkeld kunnen worden. Het uitreiken van beschermingsbrillen werd onpraktisch bevonden; de omstanders zouden dan niet beveiligd zijn.
De twee oplossingen zouden met kracht aangepakt worden, maar bij mijn weten is dit tot op heden niet gebeurd. Het is jammer dat Hoebe et al. niet voortgeborduurd hebben op de bestaande conclusies en aanbevelingen. Hun bevindingen blijven nu teveel in de lucht hangen en zijn te mager. Het ware wenselijk dat zij nog meer licht op de bekende situatie hadden laten schijnen en daarmee een aanzet hadden kunnen geven voor het verder terugdringen van de oogletsels. Wellicht is hun artikel toch een nieuw signaal om het advies nog eens uit de bureaulade van het ministerie te halen.
Groot S de. Oogletsel na kermisbezoek. Ned Tijdschr Geneeskd 1981;125:103-4.
Groot S de. Oogletsel na kermisbezoek. Ned Tijdschr Geneeskd 1981;125:401.
Does E van der. Huisarts en epidemioloog. Med Contact 1980; 35:485-90.
Meier K. Vermeidung von Augenverletzungen beim Betrieb von Autoscootern. Der Komet 1969;87(nrs. 3846, 3848 en 3850).
Meier K. Sicherheit fliegender Bauten: Hinweise für Schausteller, Konstrukteure und Behörden. München: Technische Überwachungs-Verein Bayern; 1972.
Huismans H. Gehäuftes Auftreten multipler eingebrannter Hornhautfremdkörper bei Benutzung sog. Auto-scooter. Klin Monatsbl Augenheilkd 1978;172:108-9.
Guide to safety at fairs. Londen: Her Majesty's Stationery Office; 1977.
Preble MR, Prendergast TJ. Corneal foreign bodies - sparks from bumper-car rides. N Engl J Med 1974;290:616-7.
Zumpf H. Augenverletzungen an Elektroscootern. Der Komet 1965: nr 3712.
Minister für Wohnungsbau und öffentliche Arbeiten des Landes Nordrhein-Westfalen. Ministerialblatt für das Land Nordrhein-Westfalen. Düsseldorf, nr. 101, 1978;1410.
Minister für Wohnungsbau und öffentliche Arbeiten des Landes Nordrhein-Westfalen. Forschungsauftrag (3-1967): Untersuchungen zur Feststellung der Ursachen, die beim Betrieb von Autoskootern zu Augenverletzungen führen und Ermittlung von Massnahmen, die diese Verletzungen verhüten sollen. (z.a.z.-0221.307(601)9. Düsseldorf; 1967.
Kroes JL de. Notitie 137710. Sectie veiligheidskunde: het Woudsend-fenomeen. Delft: TU; 1981.
Incidentie en determinanten van kermisogen: metaaldeeltjes in het oog na bezoek van een kermis met botsauto's
Heerlen, november 1999,
Wij zijn collega De Groot erkentelijk voor zijn reactie naar aanleiding van ons artikel. Wij zijn evenals hij overtuigd van de relatie met de botsauto's. Op basis van ons epidemiologisch onderzoek hebben wij deze conclusie zeer waarschijnlijk gemaakt, maar niet onomstotelijk bewezen; vandaar onze zorgvuldige formulering. Het cluster van kermisogen beschreven door De Groot is zeer herkenbaar. Vergelijkbare signalen van de Limburgse huisartsen zijn voor ons aanleiding geweest het probleem te gaan onderzoeken.
Het is moeilijk om (grijze) literatuur te vinden ten aanzien van dit relatief onbekende onderwerp. Derhalve hebben wij met veel personen die met het probleem ‘kermisogen’ geconfronteerd zijn - onder wie De Groot - gesproken om een beeld te krijgen van de mogelijke oorzaak en eventuele preventieve strategieën. Uit de gesprekken en de literatuur kwam een veelheid aan technische mogelijkheden naar voren die het voorkomen van kermisogen zouden kunnen beïnvloeden. Op basis hiervan hebben wij in totaal 9 technische kenmerken die mogelijk het voorkomen van kermisogen kunnen beïnvloeden epidemiologisch onderzocht. Ons onderzoek leverde hiervoor echter geen bewijs. Wel bleek uit een bezoek aan een Duitse fabriek die botsautonetten maakt voor Europa dat een duurdere uitvoering van het draad van de netten wellicht minder vonkvorming veroorzaakt. Omdat alle attracties dezelfde netten gebruiken, kon dit epidemiologisch niet worden aangetoond. De notitie van de TU Delft, waaraan De Groot refereert, beschrijft slechts een aanzet tot een voorstel voor (technisch) onderzoek en geen onderzoeksresultaten. Uit gesprekken met de TU Delft bleek dat een onderzoek nooit heeft plaatsgevonden. In deze notitie werden drie te onderzoeken mogelijkheden aangegeven. Ten eerste werd gewezen op het gebruik van accubotsauto's, waardoor de gevarenbron zou worden geëlimineerd. Ten tweede werd gewezen op methoden om de bron te isoleren van mensen door het gebruik van een beschermingskap (omgekeerd parapluutje om de vonken in op te vangen) of industriële stofzuiger om metaaldeeltjes en vuil te verwijderen. Hoewel ons het gebruik van een stofzuiger niet effectief lijkt omdat hiermee niet voorkomen wordt dat metaaldeeltjes in de ogen kunnen komen, hebben wij ‘vuilheid van het baanoppervlak’ als determinant meegenomen in ons onderzoek. Uit een onderzoek van de Technische Überwachungs-Verein (TÜV) Bayern in Duitsland (1972) bleek het gebruik van omgekeerde parapluutjes niet effectief te zijn. Ten derde werd in de notitie gewezen op het gebruik van een beschermingsbril om de mens te isoleren van de mens van de gevarenbron. In ons onderzoek is dit preventief advies gekwantificeerd. Wij vonden een 10 keer zo klein risico op kermisogen bij het dragen van een bril of lenzen ten opzichte van het niet dragen hiervan. Er werden slechts kermisogen aangetroffen bij jonge botsautorijders die veelal meer dan 10 ritten in de attractie hadden gereden en geen van de patiënten was alleen omstander geweest. Dit suggereert dat het probleem vooral optreedt na aanzienlijke blootstelling. Wij zijn het met De Groot eens dat er praktische bezwaren kunnen zijn aan het dragen van een beschermingsbril zoals wij ook reeds in het artikel verwoordden. Maatregelen ten aanzien van de botsautoattracties laten wij graag over aan de verantwoordelijke inspectiedienst, de Inspectie Waren & Veterinaire zaken.