Samenvatting
- In prospectieve cohortonderzoeken is er geen verband tussen vetgebruik en borst- en colonkanker.
- Wel vergroot alcohol de kans op kanker van mond-/keelholte, larynx en slokdarm; dit verband is minder duidelijk voor maag-, pancreas-, colon-, rectum- en borstkanker.
- Gebruik van groenten en fruit hangt samen met een risicoreductie voor het ontstaan van long-, slokdarm-, maag- en pancreaskanker. Welke stoffen daarvoor zorgen, is nog onduidelijk: β-caroteen lijkt dat niet te zijn.
- Klinische depletie bij kankerpatiënten ontstaat voornamelijk door ontregeling van metabole processen door de kanker en heeft ongunstige effecten op het beloop en de behandeling.
- Navragen van veranderd eetgedrag, voedselaversie, verminderde voedselinname en gewichtsverloop, geeft een goede indruk over het bestaan van klinische depletie.
- De gunstige effecten van interventie door kunstvoeding als hulpbehandeling bij chemotherapie en radiotherapie zijn zeer klein, bij chirurgie groter, maar nog steeds beperkt.
- Het is onjuist om een te lage voedselinname bij de behandeling van patiënten met kanker te laten voortbestaan; deze rechtvaardigt vroege interventie met (kunst)voeding.
- De voedingsbehoeften van kankerpatiënten en gezonde personen verschillen niet, naar men aanneemt: voor beide is het gebruik van een volwaardige, gevarieerde voeding met voldoende energie, eiwitten, groenten en fruit aanbevolen, conform de richtlijnen voor goede voeding.
- Speciale diëten zoals het Moerman- en Houtsmuller-dieet kunnen in de energie- en overige voedingsbehoeften voorzien, mits dierlijke producten (zoals melkproducten en vlees of vis) niet geheel van het menu worden geschrapt. Voor specifiek gunstige effecten van deze diëten op het ziektebeloop bestaat geen bewijs; mogelijk profiteert de patiënt van het gevoel dat hij of zij bijdraagt aan de eigen gezondheid.
- Als de arts twijfelt aan de vrijwilligheid waarmee de patiënt het alternatieve dieet volgt, of wanneer het gebruik negatieve consequenties heeft (sociaal isolement, financiën), dient men het te ontraden.
(Geen onderwerp)
Den Haag, juli 1999,
Gaarne reageer ik op het artikel van Van den Brandt et al. (1999:1414-20). Zij noemen 2 grootschalige onderzoeken naar β-caroteensuppletie, die als uitslag hadden dat deze suppletie tot een significant hoger longkankerrisico leidde.12 Deze onderzoeken worden echter door systematische fouten ontsierd; na correctie hiervoor blijft er van een significant verschil niets meer over.3
Interessant zijn ook de interacties tussen nutriënten en de reguliere behandeling. Een voorbeeld: vitamine C vermindert de cardiotoxiciteit van doxorubicine in een dierexperimenteel model, zonder dat er remming van de therapeutische werking optrad; er waren zelfs aanwijzingen dat de therapeutische werking van doxorubicine werd versterkt.4 Verreweg de meeste interacties die ik ken, zijn gunstig.
De bewering dat naar elementen uit de Houtsmuller- of de Moerman-therapie geen systematisch klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is juist in de zin dat er meer van nodig is, maar is onjuist in de zin dat het er helemaal niet zou zijn. Ik geef enkele voorbeelden:
- In een dubbelblind onderzoek met Coriolus versicolor als adjuvans bij patiënten met darmkanker in stadium Dukes-C, bleek na 10 jaar de C. versicolor-groep wat betreft overleving significant beter af te zijn dan de controlegroep.5
- Bij wangkanker is de ziektevrije 5-jaarsoverleving bij behandeling met radiotherapie plus vitamine K2 bijna 2 keer zo groot dan bij behandeling met radiotherapie alleen.6
- Teunisbloemolie verlengde in een dubbelblind onderzoek, bij voornamelijk opgegeven darmkankerpatiënten in vergelijking met placebo het leven met ruim een jaar.7
- Melatonine blijkt in gerandomiseerd onderzoek de overleving bij patiënten met een astrocytoom graad 3 of 4 te verlengen.8
- De recidieffrequentie van blaaskanker binnen 5 jaar halveerde in dubbelblind onderzoek met vitamine A, C, E, B6 en zink als adjuvantia.9
Men mag verwachten dat ‘klinische voedingsleer’ in de toekomst een specialisme wordt; voedingsleer, biochemie, oncologie en statistiek dienen daarin zo goed mogelijk geïntegreerd te zijn.
The Alpha-Tocoferol, Beta Carotene Cancer Prevention Study Group. The effect of vitamin E and beta carotene on the incidence of lung cancer and other cancers in male smokers. N Engl J Med 1994;330:1029-35.
Omenn GS, Goodman GE, Thornquist MD, Balmes J, Cullen MR, Glass A, et al. Risk factors for lung cancer and for intervention effects in CARET, the Beta-carotene and retinol efficacy trial. J Natl Cancer Inst 1996;88:1550-9.
Valstar E. Beta-carotene and retinol in relation to lung cancer and cardiac disease. Deutsche Zeitschrift für Onkologie 1998;30:34-7.
Shimpo K, Nagatsu T, Yamada K, Sato T, Niimi H, Shamoto M, et al. Ascorbic acid and adriamycin toxicity. Am J Clin Nutr 1991;54(6 Suppl):1298S-301S.
Torisu M, Hayashi Y, Ishimitsu T, Fujimura T, Iwasaki K, Katano M, et al. Significant prolongation of disease-free period gained by oral polysaccharide K (PSK) administration after curative surgical operation of colorectal cancer. Cancer Immunol Immunother 1990; 31:261-8.
Krishnamurthi S, Shanta V, Sastri DV. Combined therapy in buccal mucosal cancers. Radiology 1971;99:409-15.
Manolakis G, Merwe CF van der, Hager ED, Maltezos E. The omega-6 metabolite GLA (Gamma-Linolenic Acid) as adjuvant in the management of the very advanced gastrointestinal tract cancer. Deutsche Zeitschrift für Onkologie 1995;27:124-9.
Lissoni P, Meregalli S, Nosetto L, Barni S, Tancini G, Fossati V, et al. Increased survival time in brain glioblastomas by a radioneuroendocrine strategy with radiotherapy plus melatonin compared to radiotherapy alone. Oncology 1996;53:43-6.
Lamm DL, Riggs DR, Shriver JS, vanGilder PF, Rach JF, DeHaven JI. Megadose vitamins in bladder cancer: a double-blind clinical trial. J Urol 1994;151:21-6.