Hyperbilirubinemie bij gezonde voldragen pasgeborenen: richtlijnen voor diagnostiek en behandeling

Klinische praktijk
W.P.F. Fetter
M. van de Bor
P.L.P. Brand
L.A.A. Kollée
R. de Leeuw
J.J.E.M. de Nef
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:140-3
Abstract

Samenvatting

Bij gezonde voldragen pasgeborenen zonder hemolytische ziekte hangt hyperbilirubinemie niet samen met neurologische, auditieve of cognitieve stoornissen op latere leeftijd. Daarom zijn de nieuwe grenswaarden voor hyperbilirubinemie waarbij nadere diagnostiek en behandeling zijn geïndiceerd hoger dan voorheen.

Auteursinformatie

Sophia Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 10.400, 8000 GK Zwolle.

Dr.W.P.F.Fetter, kinderarts-neonatoloog.

Academisch Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Nijmegen.

Mw.prof.dr.M.van de Bor en dr.L.A.A.Kollée, kinderartsen-neonatologen.

Academisch Ziekenhuis, Beatrix Kinderkliniek, Groningen.

Dr.P.L.P.Brand, kinderarts.

Emma Kinderziekenhuis AMC, afd. Neonatologie, Amsterdam.

Dr.R.de Leeuw, kinderarts-neonatoloog.

Spaarne Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Haarlem.

J.J.E.M.De Nef, kinderarts.

Contact dr.W.P.F.Fetter

Verantwoording

Namens de ad-hoccommissie Hyperbilirubinemie en Fototherapie van de sectie Neonatologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

's-Hertogenbosch, januari 1997,

Het artikel van Fetter et al. zal door velen met belangstelling zijn gelezen (1997;140-3). Het artikel beoogt niet alleen een richtlijn te bieden ten aanzien van de diagnostiek en de behandeling voor de kinderarts, maar ook een richtlijn ten aanzien van diagnostiek en verwijzing voor de huisarts en niet in het minst voor de verloskundige. Waar het dit laatste betreft, is twijfel gerechtvaardigd of de in tabel 2 weergegeven richtlijnen voor bepaling van de bilirubineconcentraties in de praktijk wel uitvoerbaar zijn. Hoe immers stelt men zich voor om bij de thuis verblijvende pasgeborene elke 4-6 uur de bilirubineconcentratie te meten vanaf een waarde van 210 µmol/l (bij een leeftijd van 24-48 uur), 260 µmol/l (bij een leeftijd van 49-72 uur) en 290 µmol/l (> 72 uur)? In de praktijk zou zulks betekenen dat de pasgeborene een aantal malen per dag naar de bloedafnamedienst van een ziekenhuis of laboratorium moet worden getransporteerd, dan wel dat bloedafname in een dergelijke frequentie uitgevoerd moet worden door bijvoorbeeld de verloskundige en het bloedmonster vervolgens naar een laboratorium moet worden vervoerd. Hoe stelt men zich vervolgens de logistiek voor van het tijdig bekend worden van de bilirubinewaarden teneinde een maximale stijging van 50 µmol/l per 4-6 uur te bewaken?

Misschien hebben de auteurs eigenlijk bedoeld te zeggen dat dergelijke kinderen maar beter verwezen kunnen worden; het was echter beter geweest om dat dan maar uit te spreken. Al met al krijgt men de indruk dat gestreefd is naar een theoretisch sluitend advies, waarbij echter onvoldoende aandacht is geschonken aan de praktische uitvoerbaarheid ervan.

F.A.E. Nabben

Zwolle, februari 1997,

Collega Nabben uit in zijn reactie twijfels over de praktische haalbaarheid van de door ons opgestelde adviezen. Het was de taak van de commissie de richtlijnen voor de diagnostiek en de behandeling van hyperbilirubinemie bij de gezonde voldragen pasgeborene aan te passen aan de huidige inzichten. De richtlijnen zijn opgesteld als een handvat voor een ieder die zich bezighoudt met de zorg voor de pasgeborene (huisarts, verloskundige, obstetricus en kinderarts). Hoe met name in de eerstelijnspraktijk de bloedafname en de uitvoering van de bilirubinebepaling logistiek geregeld kunnen worden, valt minder makkelijk in een advies te verwoorden, daar de mogelijkheden hiervoor lokaal nogal kunnen verschillen. Op de ene locatie kan vanuit de thuissituatie makkelijk controle van de serumconcentratie bilirubinegehalte geschieden, terwijl op een andere vanwege de grote afstand tussen thuis en (ziekenhuis)laboratorium verwijzing van de icterische zuigeling naar de kinderarts misschien beter in een vroeger stadium kan plaatsvinden. Het verdient dus aanbeveling op lokaal niveau hierover afspraken te maken. In een tijd waarin meer verantwoording wordt toebedeeld aan de eerstelijnsgezondheidszorg gaat het de ad-hoccommissie Hyperbilirubinemie en Fototherapie van de sectie Neonatologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde te ver te adviseren iedere gezonde zuigeling met icterus rechtstreeks te verwijzen naar de kinderarts.

W.P.F. Fetter
L.A.A. Kollée