De plaats van de schildwachtklierbiopsie in de behandeling van patiënten met mammacarcinoom

Opinie
C.J.H. van de Velde
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:2223-5
Download PDF

artikel

Zie ook de artikelen op bl. 2235 en 2239.

Morton et al. beschreven in 1992 biopsie van de zogenaamde schildwachtklier (de eerste drainerende lymfklier; ‘sentinel node’) om vast te stellen welke melanoompatiënten zonder palpabele lymfklieren voor een regionale lymfklierdissectie in aanmerking kwamen.1 Bij deze techniek wordt door een radioactieve speurstof of een kleurstof in de tumor te spuiten de schildwachtklier opgespoord en verwijderd. Door regionale lymfklierdissectie slechts uit te voeren bij patiënten met tumorcellen in de schildwachtklier, zou men deze met veel morbiditeit gepaard gaande ingreep niet bij alle patiënten hoeven te verrichten. De ervaringen met deze schildwachtklierbiopsie zijn, ook in Nederland, gunstig: deze geeft inderdaad een betrouwbare afspiegeling van de andere klieren in het regionale lymfklierstation.23 Belangrijker nog is de vraag of lymfkliertoilet voor melanoompatiënten voordelen heeft. Tot nu toe is uit prospectief gerandomiseerd onderzoek geen overlevingsvoordeel aangetoond wanneer een afwachtend beleid met alleen dissectie van palpabele klieren werd vergeleken met electieve klierverwijdering.4 Thans vindt opnieuw prospectief gerandomiseerd onderzoek plaats naar het op deze indicatie verrichten van een lymfkliertoilet bij melanoompatiënten. De resultaten van dit onderzoek dienen afgewacht te worden voordat deze biopsie een routineplaats in de behandeling van melanoompatiënten kan krijgen.

Inmiddels wordt het concept van de schildwachtklierbiopsie ook voor andere solide tumoren beproefd, onder andere voor het veel vaker voorkomend mammacarcinoom. Hierbij ligt de situatie duidelijk anders dan bij het melanoom. Immers, het oksellymfkliertoilet is een standaardbehandeling (voor het bepalen van de zogenaamde okselklierstatus), daar de aanwezigheid van metastasen hierin de indicatie bepaalt voor het geven van adjuvante systemische therapie (hormonale of chemotherapie). Behoudens deze belangrijke vorm van stagiëring heeft het okseltoilet een therapeutisch effect bij de ruim 40 van de patiënten met okselkliermetastasen. Omgekeerd zou, indien de voorspellende waarde van de schildwachtklierbiopsie bewezen is, onnodige morbiditeit vermeden kunnen worden en zouden kosten bespaard kunnen worden. De beide artikelen in dit tijdschrift over de schildwachtklier bij mammacarcinoom beschrijven onderzoek naar de waarde van dit concept op verschillende wijzen.56 In het onderzoek van Nieweg et al. wordt gebruikgemaakt van een kleurstof die preoperatief wordt toegediend om de schildwachtklier op te zoeken. Bij 5 patiënten met palpabele oksellymfklieren bleken er uiteindelijk 3 metastasen te bevatten. Bij 2 van de 3 werd geen schildwachtklier gevonden. Hieruit blijkt zowel de betrekkelijke waarde van bij palpatie verdachte lymfklieren als van de stagiëring door middel van het schildwachtklierbiopt bij deze categorie patiënten. De voorspellende waarde bij 22 patiënten zonder palpabele klieren was echter 100. Bovendien blijkt dat er in de kliniek van Nieweg et al., waar veel patiënten met mammacarcinoom behandeld worden, toch in anderhalf jaar slechts 27 patiënten in aanmerking kwamen voor de stagiëring met behulp van schildwachtklieronderzoek.

In het onderzoek van Meijer et al. wordt gebruikgemaakt van een radioactieve stof, die volgens de auteurs een betere retentie in de eerste klier geeft.6 Toch is ook deze methode niet altijd succesvol, zelfs niet met gebruikmaking van peroperatieve stralendectectie.78

Beide Nederlandse onderzoeken hebben als bezwaar dat het schildwachtklieronderzoek niet vóór het okseltoilet is verricht, maar erna. Er is echter een onderzoek (met de kleurstof patentblauw) waarin eerst de schildwachtklier werd verwijderd voordat een compleet okselkliertoilet plaatsvond.9 De onderzoekers vergeleken de stagiëring met die in een groep patiënten die direct een compleet okselkliertoilet ondergingen en daarbij bleek dat de stagiëring nauwkeuriger was indien de schildwachtklier op micrometastasen werd onderzocht. In slechts circa 65 van de ingrepen was het mogelijk met deze methode de schildwachtklier te herkennen. Een technisch probleem dat hierbij kan optreden, is dat door het prepareren in de oksel de blauwe kleurstof in weefsel zich verspreidt, zodat de schildwachtklier onherkenbaar wordt. Dit houdt in dat deze methode in technisch opzicht nog niet geheel betrouwbaar en uitgekristalliseerd is.10 De groep van Morton onderzoekt thans de waarde van het achterwege laten van de okselklierdissectie bij patiënten met een negatieve schildwachtklier.11

Alle publicaties over de schildwachtklier tot nu toe zijn in feite nog fase-II-onderzoeken, niet geschikt voor bredere toepassing. Bovendien is deze biopsie slechts goed te gebruiken bij patiënten met bewezen mammacarcinoom zonder palpabele klieren en met een lokaliseerbare tumor die bij voorkeur niet mediaal of centraal is gelegen (dit laatste wegens de kans op lokalisatie van de schildwachtklier in de parasternale klierketen in het gebied van de vasa thoracica interna in plaats van in de oksel.

Hoe realistisch is het dat ÉÉn klier een afspiegeling vormt van een heel regionaal klierstation?

In 1863 postuleerde Virchow de theorie dat de regionale lymfklier een effectieve barrière tegen de verspreiding van kanker was. In de jaren zestig van deze eeuw werd dit concept bestreden.12 Tumorcellen kunnen door lymfklieren stromen, zonder nesteling en de rol van deze barrière werd betwist. Veronesi et al. vonden dat indien de oksel in drie niveaus wordt ingedeeld en het onderste niveau metastasen bevat, de kans dat ook klieren op hogere niveaus metastasen bevatten 40 is.13 Ook omgekeerd is er onderzoek gedaan naar de zogenaamde ‘skip’-metastasering: het overslaan van met name het onderste station. Danforth et al. vonden dat bij 29 van lymfklierpositieve patiënten de metastasen zich in de bovenste niveaus in de oksel bevonden, terwijl de klieren in het onderste niveau van de oksel geen tumor bevatten.14 Ook anderen bevestigen dit, met een hogere frequentie van skipmetastasen juist bij niet-palpabele okselklieren, onafhankelijk van de grootte van de tumor.15 De kans dat de schildwachtklier ten onrechte negatief is, is derhalve niet theoretisch. Het onderzoek van de schildwachtklier op micrometastasen levert weliswaar een hoger percentage aangetaste klieren op, maar tot nu toe blijkt dat patiënten met dergelijke occulte metastasering geen significant slechtere prognose hebben dan patiënten zonder lymfkliermetastasen en het beoordelen van routinesecties van de klieren door de patholoog voldoende zijn ter stagiëring.16

Is een compleet okselkliertoilet nodig of volstaat biopsie of observatie ter stagiËring?

Er is in de VS veel onderzoek gedaan, ook in trialverband, naar de waarde van okselklierdissectie bij patiënten zonder palpabele klieren.17-20 Gemiddeld ontwikkelt zich bij 20 van de patiënten tumorgroei in de oksel, veelal binnen 3 jaar na de operatie. Hoewel men in een gerandomiseerd onderzoek geen overlevingsvoordeel als gevolg van okselklierdissectie vaststelde, is de conclusie van 3 onderzoeken en een heranalyse van het genoemde Amerikaanse onderzoek dat 5-10 van de patiënten extra geneest dankzij een okselkliertoilet.21 Ook voor het melanoom is overigens een dergelijke analyse met een vergelijkbare conclusie gepubliceerd.22 Bij patiënten zonder palpabele lymfklieren in de oksel is derhalve een compleet okselkliertoilet niet alleen ter stagiëring, maar ook als therapie, de gouden standaard bij infiltrerend mammacarcinoom. De morbiditeit van deze ingreep moet echter niet onderschat worden: seroomvorming, pijn en vooral op langere termijn lymfoedeem, zeker indien een adequaat lymfkliertoilet gevolgd wordt door een overigens grotendeels overbodige bestraling van de oksel.15

Voor het grote aantal patiënten zonder palpabele okselklieren, bij wie uit pathologisch onderzoek blijkt dat deze ingreep ‘voor niets’ is verricht, is de schildwachtklierbiopsie een stagiëringsingreep die het verdient nauwkeurig op zijn waarde onderzocht te worden, zoals iedere nieuwe kankerbehandeling. De keuze van de stof om de schildwachtklier op te sporen, de techniek van exploratie, de wijze van pathologisch onderzoek en de kosteneffectiviteit zijn heden nog onvoldoende in fase-II-onderzoek getoetst. Meijer et al. berichten dat het onderzoek naar het opsporen van de schildklier met lymfoscintigrafie inmiddels in meer klinieken in Nederland plaatsvindt.6 Nieweg et al. pleiten terecht voor een multicentrisch, gerandomiseerd fase-III-onderzoek, dé methode om de schildwachtklierbiopsie te evalueren en op gefundeerde wijze toe te passen.5 Buiten trialverband zijn de onzekerheden nog te groot en verdient het okselkliertoilet nog steeds een vaste plaats in de routinepraktijk. Het initiatief van beide Amsterdamse groepen, maar vooral participatie aan nog op te zetten fase-III-onderzoek, is toe te juichen.

Literatuur
  1. Morton DL, Wen DR, Wong JH, Economou JS, Cagle LA, StormFK, et al. Technical details of intraoperative lymphatic mapping for earlystage melanoma. Arch Surg 1992;127:392-9.

  2. Meijer S, Pijpers HJ, Veen H van der, Paul MA, Hattum AHvan, Hoekstra OS. Schildwachtklieronderzoek om melanoompatiënten teselecteren voor regionale lymfklierdissectie.Ned Tijdschr Geneeskd1994;138:2491-5.

  3. Kapteijn BAE, Baidjnath Panday RKL, Kroon BBR, Liem IH,Rutgers EJT, Muller SH, et al. Identificatie van de eerste-echelonlymfklierbij patiënten met een huidmelanoom. Ned Tijdschr Heelkd1995;4:159-63.

  4. Veronesi U, Adamus J, Bandiera DC, Brennhovd IO, CaceresE, Cascinelli N, et al. Inefficacy of immediate node dissection in stage 1melanoma of the limbs. N Engl J Med 1977;297:627-30.

  5. Nieweg OE, Kapteijn BAE, Peterse JL, Rutgers EJTh, DongenJA van, Kroon BBR. Identificatie van de schildwachtklier bij patiëntenmet mammacarcinoom. Ned TijdschrGeneeskd 1996;140:2235-9.

  6. Meijer S, Collet GJ, Pijpers HJ, Hattum L van, HoekstraOS. Minder okselklierdissectie nodig door schildwachtklierbiopsie bijpatiënten met mammacarcinoom.Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2239-43.

  7. Krag DN, Weaver DL, Alex JC, Fairbank JT. Surgicalresection and radiolocalization of the sentinel lymph node in breast cancerusing a ogamma probe. Surg Oncol 1993;2:335-40.

  8. Uren RF, Howman-Gilis RB, Thompson JF, Malouf D,Ramsey-Stewart G, Niesche FW, et al. Mammary lymphoscintigraphy in breastcancer. J Nucl Med 1995;36:1775-80.

  9. Giuliano AE, Dale PS, Turner RR, Morton DL, Evans SW,Krasne DL. Improved axillary staging of breast cancer with sentinellymphadenectomy. Ann Surg 1995;222:394-401.

  10. Karakousis CP, Velez AF, Spellman jr JE, Scarozza J. Thetechnique of sentinel node biopsy. Eur J Surg Oncol 1996;22:271-5.

  11. Statman RC, Jones RC, Cabot MC, Giuliano AE. Sentinellymphadenectomy. A technique to eliminate axillary dissection in nodenegativebreast cancer abstract. J Clin Oncol 1996;15:125.

  12. Fisher B, Fisher ER. Transmigration of lymph nodes bytumor cells. Science 1966;152:1397-8.

  13. Veronesi U, Rilke F, Luini A, Sacchini V, Galimberti V,Campa T, et al. Distribution of axillary node metastases by level ofinvasion. An analysis of 539 cases. Cancer 1987;59:682-7.

  14. Danforth jr DN, Findlay PA, McDonald HD, Lippman ME,Reichert CM, d'Angelo T, et al. Complete axillary lymph node dissectionfor stage I-II carcinoma of the breast. J Clin Oncol 1986;4:655-62.

  15. Danforth jr DN. The role of axillary node dissection inthe management of breast cancer. In: De Vita VT, Helmann S, Rosenberg SA,editors. Cancer, principles and practice of oncology, 1992;6:1-16.

  16. Pickren JW. Significance of occult metastases. A study ofbreast cancer. Cancer 1961;14:1266-71.

  17. Fisher B, Redmond C, Fisher ER, Bauer M, Wolmark N,Wickerham DL, et al. Ten-year results of a randomized clinical trialcomparing radical mastectomy and total mastectomy with or without radiation.N Engl J Med 1985;312:674-81.

  18. Hayward J. The surgeon's role in primary breastcancer. Breast Cancer Res Treat 181;1:27-22.

  19. Langlands AO, Prescott RJ, Hamilton T. A clinical trialin the management of operable cancer of the breast. Br J Surg1980;67:170-4.

  20. Cabanes PA, Salmon RJ, Vilcoq JR, Durand JC, Fourquet A,Gautier C, et al. Value of axillary dissection in addition to lumpectomy andradiotherapy in early breast cancer. Lancet 1992;339:1245-8.

  21. Harris JR, Osteen RT. Patients with early breast cancerbenefit from effective axillary treatment. Breast Cancer Res Treat1985;5:17-21.

  22. Balch CM, Soong SJ, Murad TM, Ingalls AL, Maddox WA. Amultifactorial analysis of melonoma: III. Prognostic factors in melanomapatients with lymph node metastases (stage II). Ann Surg 1981;193:377-88.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Heelkunde, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Prof.dr.C.J.H.van de Velde, chirurg.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, november 1996,

In zijn commentaar(1996;2223-5) bij ons artikel (1996;2235-9) beschrijft Van de Velde de stand van zaken op het zich snel ontwikkelende terrein van schildwachtklieronderzoek bij mammacarcinoom en wijst hij de weg voor de toekomst. Op een tweetal punten zijn wij echter een andere mening toegedaan en op een derde punt geven wij gaarne een nadere toelichting.

Van de Velde meent dat het bezwaarlijk is om de waarde van het schildwachtklierconcept niet tijdens de operatie te toetsen, maar daarna, zoals onze benadering was. Wij achten dit juist het sterke punt van onze onderzoeksopzet. Eerst dient namelijk de juistheid van de theorie bevestigd te worden, voordat patiënten aan de nieuwe operatie mogen worden onderworpen. Nu de juistheid van de hypothese is aangetoond, kan in een volgende fase worden onderzocht of de betrokken lymfklier in een voldoende percentage van de patiënten kan worden gevonden met een eenvoudige chirurgische techniek.

‘Skip’-metastasering is metastasering naar een hoger niveau van de oksel, waarbij lager gelegen lymfklieren worden overgeslagen. Bij de schildwachtklieroperatie wordt de lymfklier verwijderd waar de tumor rechtstreeks op draineert, onafhankelijk van het niveau waarop deze klier zich bevindt. Het is dus onjuist te veronderstellen dat een schildwachtklier over het hoofd kan worden gezien als deze zich hoog in de oksel bevindt. Het probleem van de skipmetastasering wordt juist uit de wereld geholpen.

Op de afdeling Heelkunde van het Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis werden in de anderhalf jaar dat ons onderzoek liep 600 patiënten met een operabel mammacarcinoom gezien. Ons onderzoek betrof 27 van hen. Het verschil tussen deze beide getallen is toe te schrijven aan de zeer strenge selectiecriteria die bij klinisch wetenschappelijk onderzoek worden gehanteerd, maar heeft ook logistieke redenen. Er mag derhalve niet geconcludeerd worden dat het schildwachtklierconcept slechts bij een kleine minderheid van de patiënten toepasbaar is. Wanneer het in de toekomst tot een klinisch werkbare methode komt, zal de meerderheid van de patiënten daarvoor in aanmerking komen.

O.E. Nieweg
B.A.E. Kapteijn
J.L. Peterse
E.J.Th. Rutgers
J.A. van Dongen
B.B.R. Kroon

Amsterdam, november 1996,

Het commentaar van collega Van de Velde op ons artikel (1996;2239-43) geeft ons de gelegenheid de kinetiek van tumorcellen in het lymfsysteem te verduidelijken, daar die aan het schildwachtklierconcept ten grondslag ligt. De Duitse patholoog Virchow heeft in de vorige eeuw al een aanzet tot begrip van deze kinetiek gegeven.

Wanneer tumorcellen zich, solitair of in groepjes, in weefselspleten begeven (het mechanisme hiervan is onduidelijk) wordt het grootste aantal via de lymfbanen naar de lymfklier vervoerd. Een klein aantal celklompjes raakt echter verstrikt in de lymfbaan zelf, vooral ter plaatse van de kleppen. Wanneer de tumorhaardjes uitgroeien, in zowel de lymfklier als de -banen, kan obstructie van de lymfstroom optreden, waardoor alternatieve routes worden gezocht (collaterale circulatie). Alleen wanneer de eerste lymfklier (schildwachtklier) zoveel tumorweefsel bevat dat de lymfstroom geobstrueerd wordt, worden andere klieren in het afvloedsysteem opgenomen. Dit laatste kan natuurlijk ook gebeuren wanneer een aangedane lymfklier leidt tot verdere lymfogene metastasering. Lymfafvloedbelemmering door een aangedane klier, maar ook door een geobstrueerde baan verklaart bijvoorbeeld de zeer uitgebreide (in-transit)huidmetastasering. Het is dan ook te begrijpen dat het schildwachtklieronderzoek bij patiënten met een vermoedelijk aangedane oksel niet succesvol uitgevoerd kan worden. Dit heeft niets te maken met betrekkelijkheid van het schildwachtklierconcept.

Het is een misvatting te veronderstellen dat tumorcellen ‘door’ het lymfoïde weefsel kunnen gaan zonder een spoor achter te laten. Gemakshalve gebruikt men het begrip ‘skip’-metastasering om aan te geven dat tumorcellen zich van een lager naar een hoger niveau begeven. Wanneer de metastase zich uitsluitend in een klier op hoger niveau bevindt, moet deze als de schildwachtklier beschouwd worden.

Ook de interpretatie van de resultaten van lymfoscintigrafisch onderzoek behoeft verdere precisering. Bij dit onderzoek kan men gebruikmaken van diverse radiofarmaca waarvan de deeltjesgrootte sterk kan variëren. Injectie in de weefsels van relatief grote gelabelde partikels geeft lokaal trage diffusie en langzaam transport via de lymfbanen. Een voordeel is dat grotere deeltjes gemakkelijk in de lymfklier worden gefagocyteerd, waardoor goede accumulatie wordt verkregen. Kleine deeltjes diffunderen snel in de weefselspleten, maar worden in beperkte mate in de lymfklier vastgehouden.1 Waar Van de Velde erop wijst dat de methode niet altijd succesvol is (zelfs niet met gebruikmaking van een peroperatieve stralendetector), moet men bedenken dat dit te maken heeft met de keuze van het radiofarmacon. Ook de bekende kleurstoffen passeren dus snel de lymfklier.

Uit ons onderzoek blijkt dat 99mTc-albuminecolloïde voldoet aan de te stellen eisen, zoals matige diffusie na injectie, voldoende snel transport via de lymfbaan en goed meetbare, persisterende focale accumulatie in de eerste klier(en) (hierdoor kan tot vele uren na de injectie de chirurg op eenvoudige wijze met de handgeleide gamma-probe de schildwachtklier lokaliseren).

Het lijkt ons dat het schildwachtklierconcept bij het mammacarcinoom niet meer ter discussie staat, gezien de ervaringen bij inmiddels honderden patiënten. Waar het nog om gaat, is de vraag met welke methode en onder welke condities de schildwachtklier het betrouwbaarst te identificeren is. Lokalisatie met behulp van de kleurmethode alleen is te arbeidsintensief om in de toekomst in de dagelijkse praktijk gebruikt te worden. Het voordeel van onze methode is bovendien dat dankzij het preoperatief lymfoscintigrafisch onderzoek aangegeven kan worden of met de gamma-probe peroperatief de schildwachtklier gevonden zal kunnen worden. Gezien de ervaringen bij honderden melanoompatiënten is lokalisatie van de schildwachtklier met behulp van de handgeleide gamma-probe alleen of samen met de kleurstofmethode technisch mogelijk.23 Inmiddels blijkt uit eigen onderzoek dat deze combinatie ook bij het schildwachtklieronderzoek van het mammacarcinoom tot de mogelijkheden behoort.

Ons inziens zal door een betrouwbare schildwachtklierbiopsie in de nabije toekomst de routinematig uitgevoerde okselklierdissectie bij vrouwen met een mammacarcinoom ter discussie komen te staan. Het lijkt dan ook een goede zaak in een vroege fase niet-academische ziekenhuizen in deze ontwikkeling te betrekken.

S. Meijer
G.J. Collet
H.J. Pijpers
L. van Hattum
O.S. Hoekstra
Literatuur
  1. Uren RF, Howman-Giles RB, Thompson JF, Malouf D, Ramsey-Stewart G, Niesche FW, et al. Mammary lymphoscintigraphy in breast cancer. J Nucl Med 1995;36:1775-80.

  2. Krag DN, Meijer SJ, Weaver DL, Loggie BW, Harlow SP, Tanabe KK, et al. Minimal-access surgery for staging of malignant melanoma. Arch Surg 1995;130:654-60.

  3. Pijpers R, Collet GJ, Meijer S, Hoekstra OS. The impact of dynamic lymphoscintigraphy and gamma probe guidance on sentinel node biopsy in melanoma. Eur J Nucl Med 1995;22:1238-41.

C.J.H.
van de Velde

Leiden, november 1996,

Collegae Meijer et al. stellen dat tumorcellen niet zonder een spoor achter te laten door het lymfoïde weefsel kunnen stromen. Dat dit wel degelijk kan, wordt in meerdere onderzoeken voornamelijk uit de jaren zeventig beschreven.1-3 In de klinische praktijk speelt dit bij de validering van de schildwachtklierhypothese echter een geringe rol, zoals collegae Nieweg et al. ook stellen.

Giuliano et al., de groep met wereldwijd de meeste ervaring, vonden bij slechts 64% (73 van 114 patiënten) een schildwachtklier durante operatione.4 Bij 2 patiënten werd een metastase in het preparaat na okselkliertoilet aangetroffen zonder aanwijzing voor tumorcellen in het schildwachtklierpreparaat. Hun onderzoek illustreert zowel de geringe kans op skipmetastasen, als het feit dat de methode met een leercurve gepaard gaat. Met gebruikmaking van zowel een kleurstof als een radiofarmacon en peroperatieve stralendetectie is het percentage gevonden schildwachtklieren inmiddels tot boven de 90 opgelopen.5 Bovendien is de tijdsduur van het vinden van de schildwachtklier evenredig teruggebracht. Alvorens het schildwachtklierconcept therapeutische consequenties te geven, moet men bedenken dat behalve de techniek ook de ervaring van de chirurg kennelijk een belangrijke rol speelt. Dit moet ook overwogen worden als het gaat om brede toepasbaarheid van deze methode.

C.J.H. van de Velde
Literatuur
  1. Hewitt HB, Blake ER. Quantitative studies of translymphnodal passage of tumour cells naturally disseminated from a non immunogenic murine squamous carcinoma. Br J Cancer 1975;31:25-35.

  2. Hewitt HB, Blake ER. Further studies of the relationship between lymphatic dissemination and lymphnodal metastasis in non-immunogenic murine tumours. Br J Cancer 1977;35:415-9.

  3. Velde CJH van de. Model studies on breast cancer treatment [proefschrift]. Delft: Meindema, 1977.

  4. Giuliano AE, Barth AM, Spivack B, Beitsch PD, Evans S. Incidence and predictors of axillary metastasis in T1 carcinoma of the breast. J Am Coll Surg 1996;183:185-9.

  5. Giuliano AE. 81 Annual Clinical Congress American College of Surgeons, October 6-11, 1996. J Am Coll Surg 1996 [ter perse].