Therapeutische (on)mogelijkheden bij het fenomeen van Raynaud

Klinische praktijk
T.J. Smilde
H. Wollersheim
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1996;140:352-7

Inleiding

In 1862 beschreef Maurice Raynaud voor het eerst patiënten met symptomen van verkleuring van de acra bij expositie aan kou.1 Het fenomeen van Raynaud (RF) wordt omschreven als een aanvalsgewijs optredende bi-, meestal trifasische, scherp gedemarqueerde verkleuring van de vingers en, minder frequent, de tenen (in zeldzame gevallen van neuspunt, oren en tongpunt) bij blootstelling aan kou of soms bij emotie. Het is van praktisch belang dit RF te onderscheiden van andere syndromen die verkleuringen van handen en voeten geven, zoals:

– acrocyanose; zweterige, meer permanent rood-paars verkleurde koude handen en voeten, hetgeen meestal onschuldig is;

– livedo reticularis; netvormige paars-witte verkleuring van vooral voeten en bovenbenen;

– pernio (‘wintervoeten’); vooral aan de laterale zijde van de tenen en aan de hiel voorkomende rode, jeukende verkleuring, soms met een verheven of geïndureerd aspect;

– erytromelalgie: rode, brandende, vaak extreem pijnlijke voeten door toename of disfunctie van trombocyten met…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, polikliniek Inwendige Geneeskunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Mw.T.J.Smilde, assistent-geneeskundige; dr.H.Wollersheim, internist.

Contact mw.T.J.Smilde

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Winschoten, februari 1996,

In hun artikel over het fenomeen van Raynaud (RF) (1996;352-7) adviseren Smilde en Wollersheim om bij alle patiënten met een RF antinucleaire antistoffen (ANA) te bepalen. Ik ben het met dit advies oneens.

In het algemeen zijn diagnostische procedures pas te rechtvaardigen als de voordelen opwegen tegen de nadelen. Mogelijke voordelen van het in een preklinisch stadium vaststellen van een bindweefselziekte zouden kunnen zijn dat dan een vroegtijdige behandeling mogelijk is die de prognose verbetert of waardoor uiteindelijk een minder belastende therapie nodig is. Dit lijkt me onwaarschijnlijk. Mogelijke nadelen van deze vroeg-diagnostiek liggen voor de hand: bij een terecht-positieve testuitslag is de morbiditeitsduur langer dan wanneer men met de test zou hebben gewacht tot symptomen of verschijnselen van een bindweefselziekte zouden zijn opgetreden. Een fout-positieve uitslag veroorzaakt onnodige psychische belasting. Tenslotte is er het gevaar dat bij een fout-negatieve testuitslag de dokter zichzelf en de patiënt ten onrechte geruststelt, waardoor de kans op onderdiagnostiek bij latere klachten toe zou kunnen nemen.

Naar mijn mening is het daarom onverstandig om bij patiënten met een RF zonder aanwijzingen voor een onderliggende bindweefselziekte ANA te bepalen.

J. Jager

Nijmegen, maart 1996,

Wij zijn het met de opmerking van collega Jager eens dat het onjuist is om bij alle patiënten met RF ANA te bepalen. In ons artikel staat dan ook dat het onderscheid tussen primair RF en secundair RF vrijwel altijd mogelijk is op klinische gronden, te weten anamnese en lichamelijk onderzoek. Van alle onderzoeken die mogelijk zijn om te differentiëren tussen primair RF en secundair RF heeft echter alleen de bepaling van ANA bewezen additionele waarde. Wij zijn dan ook van mening dat indien er RF bestaat met het typische bi-trifasische verloop en er klachten zijn waarbij eenvoudige adviezen niet helpen, het gerechtvaardigd is om de diagnostiek uit te breiden met de bepaling van ANA. In een academisch ziekenhuis, waarnaar patiënten in tweede instantie verwezen worden, zal deze bepaling dus vaker gedaan worden. Bij een negatieve uitslag is de kans op een primair RF groot en kan de patiënt worden gerustgesteld. De kans op een fout-negatieve uitslag is gering. Bij een positieve uitslag wordt de diagnostiek uitgebreid om de aard van de ziekte vast te stellen.

Wij zijn van mening dat het vroegtijdig onderkennen van een bindweefselziekte zinvol is, daar de begeleiding van de patiënt verschilt. Het vroegtijdig onderkennen van symptomen passend bij een aantal bindweefselziekten maakt behandeling in een vroeg stadium mogelijk, hetgeen bijvoorbeeld bij lupus erythematodes disseminatus nierschade kan beperken en de kwaliteit van leven vergroten. Daarbij is goede uitleg over de bindweefselziekte van groot belang. Wel zijn wij het eens met Jager dat het onbewezen is dat dit de prognose op termijn verandert.

Zoals voor elke diagnostische test, moet men, voordat men ANA bepaalt, met de patiënt bespreken waarom men dat doet en wat de consequentie is van een duidelijk positieve uitslag. Bij een positieve testuitslag wordt altijd nadere diagnostiek verricht, zodat nooit op alleen het aanwezig zijn van ANA de diagnose ‘secundair RF’ wordt gesteld.

T.J. Smilde
H. Wollersheim