Het onderzoek van spierkracht in de klinische praktijk

Klinische praktijk
R.J.O. van der Ploeg
H.J.G.H. Oosterhuis
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:2028-32

Inleiding

Het vaststellen van spierkracht is een onderdeel van het lichamelijk onderzoek. Dit is niet alleen in de neurologie van belang, maar ook in vele andere specialismen, onder andere orthopedie, revalidatiegeneeskunde, neurochirurgie, huisartsgeneeskunde en fysiotherapie. Een goede kennis van de anatomie en inzicht in de functie van de individuele spieren zijn basisvoorwaarden voor spierkrachtonderzoek. De oorzaak van krachtverlies kan gelegen zijn in een stoornis van de motorische cortex, de piramidebaan, de voorhoorncel in het ruggemerg, de perifere zenuw, de neuromusculaire overgang en de spier zelf, naast pijn en gebrek aan medewerking van de onderzochte.

Er zijn diverse methoden van spierkrachtonderzoek en het hangt van de vraagstelling en de fase van het onderzoek af hoe men te werk gaat. De vormen van spierkrachtonderzoek kan men onderverdelen in functionele tests, manuele tests van de individuele spiergroepen en dynamometrische tests (dynamometer = krachtmeter). Voor alle genoemde methoden zijn er mogelijkheden voor klinimetrische evaluatie…

Auteursinformatie

Martini Ziekenhuis, locatie Van Ketwich, Groningen.

Dr.R.J.O.van der Ploeg, neuroloog.

Academisch Ziekenhuis, afd. Neurologie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Prof.dr.H.J.G.H.Oosterhuis, neuroloog.

Contact dr.R.J.O.van der Ploeg

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Sumve, Tanzania, oktober 1995,

Collegae Van der Ploeg en Oosterhuis geven een overzicht van de verschillende mogelijkheden om spierkracht te meten met behulp van functionele en manuele tests en spierkrachttests met behulp van dynamometers (1995;2028-32). Gaarne zou ik het volgende willen toevoegen aan de beschreven praktische voorbeelden.

Bij de manuele spiertests worden als spiergroep en voor de flexie van de elleboog de M. biceps brachialis, de M. radiobrachialis en de M. pronator teres genoemd. Helaas wordt hier de grootste en krachtigste flexor van de elleboog niet genoemd, namelijk de M. brachialis.

Met het flecteren van het distale interfalangeale gewricht van de wijsvinger wordt mijns inziens de M. flexor digitorum profundus (II) getest. Men test de M. flexor digitorum superficialis door het flecteren van het proximale interfalangeale gewricht terwijl het distale interfalangeale gewricht gestrekt blijft.1

Bij manuele spieractiviteit moet getest worden vanuit een gestandaardiseerde positie. Daarbij moeten mijns inziens alle bewegingsvrijheden van het gewricht worden gestandaardiseerd. Om de flexiekracht van de elleboog te testen moet ook gekozen worden voor een gestandaardiseerde positie in het pro- en supinatie-bewegingstraject. Bij het testen in 90° flexie van de elleboog in maximale pronatie wordt de spierkracht van de M. brachialis getest. Bij het testen in 90° flexie van de elleboog in maximale supinatie wordt zowel de M. biceps brachialis als de M. brachialis getest.

Zoals Van der Ploeg en Oosterhuis terecht in hun inleiding opmerken: een goede kennis van de anatomie en inzicht in de functie van de individuele spieren zijn basisvoorwaarden voor spierkrachtonderzoek.

M. Tepper
Literatuur
  1. Vleeming A, Winkel D, Meijer OG. Weke delen aandoeningen van het bewegingsapparaat. Deel I: Anatomie in vivo. 4e druk. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema, 1984.

R.J.O.
van der Ploeg

Groningen, november 1995,

Wij danken collega Tepper voor zijn correctie en aanvulling. Het testen van spierkracht bij het manueel testen dient evenals bij de dynamometrie gestandaardiseerd te worden, doch de mate waarin dat geschiedt, kan minder stringent zijn. Zoals Tepper opmerkt, zal men bij het testen van de elleboogflexie onderscheid moeten maken tussen een meting bij pronatie en een meting bij supinatie van de onderarm. Voor onze dynamometrische bepalingen hebben wij gekozen voor een supinatiestand. Het is in beginsel mogelijk ook de pronatiestand toe te passen bij bepaalde indicaties, hoewel het in de praktijk hoogst zelden zal voorkomen en de vermelde normwaarde is dan niet meer van toepassing, daar deze geldt voor de meting in supinatiestand.

R.J.O. van der Ploeg
H.J.G.H. Oosterhuis