De toepassing van leukocytenarme bloedprodukten

Klinische praktijk
D.J. van Rhenen
A. Brand
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1124-6

Door het College voor de Bloedtransfusie is op 22 november 1994 het rapport ‘Leukocytenarme bloedprodukten’ opgesteld.1 Het rapport beschrijft de veranderingen in de inzichten omtrent leukocytenverwijdering uit bloedprodukten, alsmede de verandering in de indicatiestelling die hieruit voortvloeit.

De aanwezigheid van leukocyten in bloedprodukten kan voor de ontvanger nadelige gevolgen hebben. Zo kunnen deze leukocyten na een transfusie de oorzaak zijn van onder meer koortsreacties, immunisatie door humane leukocytenantigenen (HLA's) en overdracht van virussen. Teneinde deze schadelijke gevolgen te voorkomen, worden de laatste jaren in toenemende mate bloedprodukten toegediend waaruit de leukocyten zijn verwijderd. Ter voorkoming van HLA-immunisatie kunnen wellicht ook andere methoden worden toegepast, zoals bestraling met ultraviolet licht. Ook kunnen bloedprodukten langere tijd worden bewaard, waarbij de capaciteit voor immunisatie afneemt.2 Deze methoden verkeren echter nog in een experimenteel stadium.

Het verwijderen van leukocyten uit bloedprodukten brengt meerkosten met zich mee. Dit is reden om voor de…

Auteursinformatie

Rode Kruis Bloedbank Rotterdam, Postbus 23.370, 3001 KJ Rotterdam.

Dr.D.J.van Rhenen, internist-hematoloog.

Rode Kruis Bloedbank Leidschenhage, Leiden.

Mw.dr.A.Brand, internist-hematoloog.

Contact dr.D.J.van Rhenen

Verantwoording

Namens de leden van de Werkgroep Bloedgroepenserologie van de Medische Advies Commissie van het College voor de Bloedtransfusie, die verder bestaat uit: mw.drs.M.A.M.Overbeeke, bioloog; prof.dr.C.P.Engelfriet, arts-immunoloog; dr.F.M.L.G.van den Boom, psycholoog; dr.B.A.van Dijk; dr.A.Castel, klinisch chemicus.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.M.
Soeterboek

Eindhoven, mei 1996,

In de klinische les van Van Rhenen en Brand (1995;1124-6) wordt onder het kopje ‘Verwijdering van micro-organismen uit donorbloed’ gesteld dat 2 tot 4% van de vers afgenomen eenheden donorbloed met micro-organismen is verontreinigd. Dit percentage komt niet overeen met de bevindingen die zijn verkregen via een door de bloedbanken Eindhoven, 's-Hertogenbosch en Tilburg opgezet onderzoek.1

In dit onderzoek werden 500 eenheden vol bloed gescreend op steriliteit, 2 tot 6 h na afname. Monsterneming geschiedde via een gesloten systeem, door middel van een extra monsterzakje dat door de fabrikant (NPBI, Amstelveen) aan het normaal gebruikte 4-zakssysteem was bevestigd. Er werd 2 tot 4 h na afname 25 ml vol bloed vanuit de afnamezak in het monsterzakje gebracht. Van dit monster werd, na maximaal 2 h, 2 x 10 ml onder aseptische condities afgenomen voor een aërobe respectievelijk anaërobe kweek in de BacT/Alert (Organon Teknika, Boxtel). Deze monsters werden gedurende 7 dagen geïncubeerd. De uitslagen van monsters die een positief signaal gaven, werden na centrifugeren geconfirmeerd en de bacteriën werden geïdentificeerd door Gram-kleuring en kweken van het sediment. Indien mogelijk werden ook producten die bereid waren uit het positief bevonden vol bloed getest op steriliteit.

De resultaten waren als volgt. De BacT/Alert detecteerde 3 positieve monsters; confirmatie en identificatie slaagden bij alledrie. In 1 van de 3 waren coagulasenegatieve stafylokokken aanwezig. Deze werden ook aangetroffen in het van dezelfde afname afkomstige trombocytenconcentraat. Verder gaf zowel het erytrocytenconcentraat als het plasma een positief signaal in de BacT/Alert. Het tweede positieve monster, waarvan slechts de anaërobe kweek een positief signaal gaf in de BacT/ Alert, bevatte aërobe Gram-positieve kokken die niet nader geïdentificeerd werden. Het trombocytenconcentraat, afkomstig uit dezelfde afname, gaf ook een positief signaal in de screening, maar kon niet geconfirmeerd worden. Staphylococcus epidermidis werd aangetoond in het derde positieve monster. Het trombocytenconcentraat was echter negatief.

Uit dit onderzoek blijkt dat 0,6% van de vers afgenomen eenheden vol bloed gecontamineerd was. Het in het artikel van Van Rhenen en Brand beschreven percentage van 2 tot 4 lijkt, met het oog op het door ons uitgevoerde onderzoek, aan de hoge kant. Het ligt in de bedoeling om ons onderzoek in de toekomst op grotere schaal voort te zetten.

Behalve dit onderzoek zijn er door de 3 eerder genoemde bloedbanken in 1994 en 1995 in totaal 13.241 steriliteitstests verricht op eindproducten, waarvan 0,5% gecontamineerd bleek te zijn.

A.M. Soeterboek
F.H.W. Welle
J.H. Marcelis
C.M.F. van der Loop
Literatuur
  1. Soeterboek AM, Welle FH, Marcelis JH, Jansz A, Loop CM van der. Prevalence of bacterial contamination in whole blood after donation [letter]. Vox Sang 1995;69:149.

D.J.
van Rhenen

Rotterdam, mei 1996,

Soeterboek et al. presenteren cijfers over het percentage contaminatie in de situatie van een Nederlandse bloedbank. Dit is een welkome aanvulling op beschikbare internationale gegevens. De suggestie dat deze cijfers aanzienlijk gunstiger zijn dan de door ons gepresenteerde getallen is onzes inziens echter niet terecht. Onderzoek werd verricht bij 500 eenheden vol bloed en er werd in 3 gevallen (0,6%) een contaminatie met Gram-positieve kokken vastgesteld. Bezien wij het 99%-betrouwbaarheidsinterval bij dit aantal waarnemingen, dan varieert dit van 0,07 tot 2,18%. Terecht willen Soeterboek et al. dan ook de betrouwbaarheid van de getallen vergroten door een groter aantal bloedeenheden te testen.

D.J. van Rhenen
A. Brand