Percutane tracheapunctie en dilatatie ter vervanging van chirurgische tracheotomie

Onderzoek
P.R.G. Brink
L.W.E. van Heurn
G.J. van Geffen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:837-40
Abstract

Samenvatting

Doel

Beschrijven van de eerste ervaringen met een voor Nederland nieuwe techniek voor het inbrengen van een tracheacanule.

Opzet

Retrospectief.

Plaats

Afdeling Heelkunde, De Wever en Gregorius Ziekenhuis, Heerlen.

Methode

Door middel van percutane punctie van de trachea, gevolgd door dilatatie van de opening over een voerdraad, wordt een tracheacanule ingebracht voor bronchiaal toilet (minitracheotomie) of beademing (standaard-tracheotomie).

Resultaten

Bij 142 opeenvolgende patiënten werd 151 maal tracheapunctie met dilatatie uitgevoerd. De ingreep slaagde 1 maal niet; 2 maal moest een bloeding chirurgisch behandeld worden. Paratracheale plaatsing van canules vond 4 maal plaats, zonder ernstige complicaties. Tijdens de canulatieperiode werden geen stoma-infecties waargenomen. Tracheastenose, tracheamalacie en een tracheocutane fistel werden als late complicaties elk 1 maal waargenomen. Het geringe aantal complicaties in de vroege en late fase wordt ook in de literatuur gevonden en was gemiddeld lager dan na conventionele chirurgische techniek.

Conclusie

Percutane punctie en dilatatie van de trachea kan de plaats innemen van conventionele chirurgische tracheotomie.

Auteursinformatie

Ziekenhuis De Wever, afd. Algemene Heelkunde, Postbus 4446, 6401 CX Heerlen.

Dr.P.R.G.Brink, chirurg; L.W.E.van Heurn, assistent-geneeskundige; G.J.van Geffen, co-assistent.

Contact dr.P.R.G.Brink

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, mei 1995,

Wij zijn het eens met de constatering van Brink, Van Heurn en Van Geffen (1995;837-40) dat ‘percutane tracheotomie’ een onjuiste aanduiding is, maar helaas veroorzaakt de door de auteurs gebruikte term ‘minitracheotomie’ nieuwe verwarring.

In de inleiding stellen zij dat een minitracheotomie via een kleine incisie van het ligamentum cricothyroideum (bedoeld wordt: de membrana cricothyroidea1 wordt verricht. In de beschouwing wordt gesproken van de voordelen die het heeft om een minitracheacanule onder (bedoeld wordt: caudaal van) het cricoïd in plaats van door de membrana cricothyroidea te plaatsen. Per definitie kan een tracheotomie niet door dit intralaryngeale membraan verricht worden. Uit dit artikel wordt niet duidelijk welke toegangsweg gekozen wordt.

De ernstige, overigens moeilijk te begrijpen, complicatie ‘epiglottitis’ (tabel 3) kan niet worden vervangen door ‘geen infecties’ (tabel 4).

Cricothyreotomie, beter bekend als cricothyroïdotomie of coniotomie, is een toegang die onzes inziens slechts in noodgevallen gekozen dient te worden. Na stabilisatie van de patiënt dient, het liefst op een operatiekamer, evaluatie van de toegangsweg plaats te vinden.2 Omdat de membrana cricothyroidea ongeveer 10 mm caudaal van de voorste commissuur begint,3 en dus in zijn geheel subglottisch is gelegen, kan een súpraglottische stenose nimmer als complicatie van coniotomie optreden. Sùbglottische stenosen zijn wel bekende complicaties. Stemveranderingen zijn slechts te verwachten bij ontstaan van intralaryngeaal granulatieweefsel of bij beschadiging van de N. recurrens.

Een lengte-incisie 1 vingerbreedte onder de cartilago cricoidea veroorzaakt een ontsierender litteken dan een horizontale incisie, omdat de laatstgenoemde incisie in een huidplooi kan worden gelegd. Een horizontale incisie verdient daarom, voor zowel chirurgische tracheotomie als percutane tracheapunctie met dilatatie, vrijwel altijd onze voorkeur. Verankering van de canule in het pretracheale weefsel dient niet plaats te vinden. De canule zal met veterband of klitteband moeten worden gefixeerd.

De techniek van de percutane tracheapunctie en dilatatie is een nuttige uitbreiding van het arsenaal van toegangswegen naar de trachea. De techniek verdient echter niet het predikaat ‘vervanging van de chirurgische tracheotomie’.

F.G. Dikkers
H.J. Rosingh
Literatuur
  1. Damsté PH. Anatomie en fysiologie van de larynx. In: Huizing EH, Snow GB, redacteuren. Leerboek keel-, neus- en oorheelkunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 1994:363-71.

  2. Weymuller EA. Complications of intubation and emergency airway management. In: Eisele DW, editor. Complications in head and neck surgery. St Louis: Mosby, 1993:323-32.

  3. Isshiki N. Anatomy for laryngeal framework surgery. In: Isshiki N, editor. Phonosurgery, theory and practice. Tokyo: Springer-Verlag, 1989:61-75.

Heerlen, mei 1995,

In de inleiding van ons artikel wordt de introductie geschetst van de ‘minitracheotomie’, welke in feite een ‘minicricothyreotomie’ is. De term ‘minitracheotomie’ is derhalve niet door ons geïntroduceerd, maar wordt (foutief) in de literatuur gebezigd. Zowel de beschrijving van de door ons toegepaste techniek als de bijbehorende tekening, alsook de beschouwing waarin expliciet vermeld staat dat wij de minicanule tussen de eerste en de tweede trachearing plaatsen, geeft aan dat in onze patiëntengroep wel degelijk van een minitracheotomie kan worden gesproken. Door ons is geen cricothyreotomie uitgevoerd. In ons artikel is een minitracheotomie een daadwerkelijke tracheotomie. De discussie hierover en de verwarring – die blijkbaar bij Dikkers en Rosingh, ondanks ons artikel, nog steeds leeft – staat in de literatuur.1

De naam ‘ligamentum cricothyroideum medianum’ voor de structuur die wij in het dagelijks gebruik de ‘membrana cricothyroidea’ noemen, is volgens de Nomina anatomica en verschilt van de aanduiding in het Leerboek keel-, neus- en oorheelkunde.

De in tabel 4 genoemde infecties betreffen uiteraard stomale infecties rond de tracheacanule. Hoewel de voorbijgaande epiglottitis in de literatuur vaker is beschreven, zien wij geen verband met de inbrengtechniek van de tracheacanule. Met de KNO-artsen zijn wij het eens dat een cricothyreotomie geen voorkeurstoegangsweg tot de trachea is en alleen moet worden toegepast in acute situaties, waarbij snel de ademweg veilig gesteld moet worden. De complicaties zoals vermeld in ons artikel en de ingezonden brief zijn in de literatuur beschreven complicaties bij de cricothyreotomie en zijn derhalve op de door ons gekozen techniek niet van toepassing. De schrijvers hebben echter gelijk dat ‘supraglottisch’ vervangen moet worden door ‘subglottisch’.

De keuze voor een dwarse incisie of lengte-incisie lijkt in eerste instantie om kosmetische redenen ten gunste van de dwarse incisie uit te vallen. Onze ervaringen bij de eerste 100 tracheotomieën, waarbij een dwarse incisie werd gebruikt, gaf aan dat de kans op intracutane bloedingen groter was. Gelet op het kleine litteken (zeker voor de minitracheacanule) zijn wij nadien overgestapt op de lengte-incisie, wat een zelfde kosmetisch fraai resultaat oplevert als de incisie in de huidlijnen.

Er is uiteraard geen enkele reden om de canule in het pretracheale weefsel te verankeren. Juist bij het gebruik van de percutane techniek is de opening zo nauw dat de canule stevig wordt vastgeklemd. Uit veiligheidsoverwegingen wordt de canule uitwendig met klitteband gefixeerd.

De conclusie dat de techniek niet het predikaat ‘vervanging van de chirurgische tracheotomie’ verdient, verbaast ons. De grond voor deze bewering ontbreekt. Gezien de duizenden percutane tracheacanuleplaatsingen die mondiaal gezien momenteel reeds zijn uitgevoerd lijkt de, mits goed geïntroduceerde, techniek volwassen genoeg om de chirurgische tracheotomie te vervangen.

P.R.G. Brink
L.W.E. van Heurn
G.J. van Geffen
Literatuur
  1. Heurn LWE van, Geffen GJ van, Brink PRG. Percutaneous subcricoid minitracheostomy. Ann Thorac Surg 1995;59:707-9.