Hemolytische ziekte bij een pasgeborene door zeldzame maternale anti-erytrocyten-antistoffen, en wisseltransfusie met eerder ingevroren maternaal bloed

Klinische praktijk
A. Castel
G.F. Drejer
R.A. Verwey
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:2713-5
Abstract

Samenvatting

Na een zwangerschapsduur van 31 weken en 4 dagen werd een bleke en gering oedemateuze baby geboren, met een lage hemoglobineconcentratie (4,2 mmoll), te veel normoblasten en hyperbilirubinemie, wijzend op een bloedgroepantagonisme. Dit antagonisme bleek een anti-U-antagonisme te zijn, een zeldzame vorm van hemolytische ziekte bij de pasgeborene. Bij de moeder waren eerder anti-U-antistoffen aangetoond, na enkele erytrocyten-transfusies. Van haar was autoloog bloed ingevroren, omdat het moeilijk is een U-negatieve donor te vinden. Eén van deze eenheden werd gebruikt voor het uitvoeren van een wisseltransfusie bij de baby, die daarop goed herstelde.

Deze casus onderstreept de eerder bepleite noodzaak van het screenen op irregulaire antistoffen bij zwangeren. Aanbevolen wordt de gegevens omtrent patiënten met anti-erytrocyten-antistoffen centraal te registreren.

Auteursinformatie

Ziekenhuis Bronovo, Bronovolaan 5, 2597 AX Den Haag.

Afd. Klinisch Chemisch en Hematologisch Laboratorium: dr.A.Castel, klinisch chemicus.

Afd. Kindergeneeskunde: G.F.Drejer, kinderarts.

Afd. Gynaecologie en Verloskunde: dr.R.A.Verwey, gynaecoloog.

Contact dr.A.Castel

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Zwolle, januari 1994,

Terecht vragen Castel et al. aandacht voor de problemen die bij een pasgeborene kunnen optreden ten gevolge van de aanwezigheid van (maternaal verkregen) irregulaire anti-erytrocyten-antistoffen (1993;2713-5). Als bij de moeder een zeldzame vorm van irregulaire antistoffen aanwezig is, kan het niet op voorhand beschikbaar hebben van compatibel bloed resulteren in (meer) complicaties, tijdverlies en hoge kosten, wanneer haar pasgeboren kind een ernstige hemolytische ziekte heeft.

Onlangs behandelden wij een mannelijke preterme negroïde pasgeborene (zwangerschapsduur 34 weken, geboortegewicht 970 g) met een ernstige vorm van hemolytische ziekte, die het gevolg was van moederlijke irregulaire antistoffen van het type anti-U en rhesus-antistoffen anti-E. Direct na de geboorte bestond bij hem een ernstige anemie (hemoglobineconcentratie 6,3 mmol/l, hematocriet 0,31 1/1). De bilirubineconcentratrie was 40 gmol/l. De uitslag van de directe Coombs-test was positief, de bloedgroep O positief. Aangezien de aanwezigheid van deze antistoffen bij de moeder pas kort voor de partus bekend was en zij tevens een heterozygote sikkelcelanemie had, was er geen maternaal bloed beschikbaar om een transfusie te geven dan wel een wisseltransfusie te verrichten. Door de inspanningen van de bloedbank in zowel de plaats van herkomst als in Zwolle en het snelle werk van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst te Amsterdam kon – nadat gebleken was dat er in Europa geen geschikt donorbloed voorradig was – via het American Red Cross in Washington bloed verkregen worden uit Philadelphia en Detroit, dat 2 dagen na de geboorte beschikbaar was. Gelukkig had onze patiënt geen pulmonale of circulatoire problemen in de neonatale periode welke directe behandeling van de anemie door een bloedtransfusie noodzakelijk hadden gemaakt. Hij kreeg gedurende 7 dagen fototherapie. De hoogste bilirubinewaarde was 105 µmol/l. Direct nadat het bloed beschikbaar was, werd een wisseltransfusie verricht; na de wisseltransfusie bedroeg de hemoglobineconcentratie 9,8 mmol/l en de hematocrietwaarde 0,48 l/l. Het beloop was verder voorspoedig. Een nieuwe wisseltransfusie bleek niet nodig, evenmin als een bloedtransfusie. Bij follow-up-onderzoek op de gecorrigeerde leeftijd van 9 maanden was sprake van een normale mentale en motorische ontwikeling.

De ziektegeschiedenis ondersteunt de door Castel et al. gegeven aanbeveling tot het treffen van preventieve maatregelen tijdens de zwangerschap. Het aantal manuren dat nu nodig was om op korte termijn compatibel bloed in Nederland of in Europa te verkrijgen en de hoge kosten die gemaakt moesten worden om het bloed voor zowel moeder als kind uit de V.S. over te laten vliegen, hadden bij het eerder beschikbaar zijn van compatibel bloed voorkomen kunen worden.

R.A. van Lingen
W.P.F. Fetter

's-Gravenhage, februari 1994,

Wij danken de collegae Van Lingen en Fetter voor hun reactie. De door hen beschreven ziektegeschienis is een treffende illustratie van de hoge kosten en de vele moeite die gepaard kunnen gaan met het onverwacht en op korte termijn moeten zoeken naar compatibel donorbloed. De casus ondersteunt de stelling dat het treffen van preventieve maatregelen tijdens de zwangerschap noodzakelijk is. In dit verband kan ook nog gewezen worden op het rapport inzake de preventie van zwangerschapsimmunisatie dat de Gezondheidsraad in 1992 aanbood aan de minister en staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.1 Een van de aanbevelingen in het rapport luidt: ‘Bloed van iedere zwangere moet in de derde maand van de zwangerschap op de aanwezigheid van irregulaire antistoffen worden onderzocht.’ De tijd lijkt rijp om tot daadwerkelijke implementatie van deze aanbevelingern te komen. Wellicht is hierbij een rol weggelegd voor de betrokken beroepsverenigingen.

A. Castel
G.F. Drejer
R.A. Verwey
Literatuur
  1. Gezondheidsraad, Commissie Preventie Zwangerschapsimmunisatie. Preventie van zwangerschapsimmunisatie. Publikatie nr 1992/08. 's-Gravenhage: Gezondheidsraad, 1992.