Dames en Heren,
Sinds de beschrijving van de lumbale spinale stenose door Verbiest (syndroom van Verbiest), van wie één van de eerste artikelen over dit onderwerp in dit blad werd gepubliceerd,1-5 zijn in de internationale literatuur (ook de recente) vele studies hierover verschenen. In de Nederlandse literatuur en leerboeken geniet het syndroom van vaderlandse bodem te weinig aandacht.6 Dit verklaart wellicht de relatieve onbekendheid met het klachtenpatroon, dat blijkt uit de relatief late verwijzingen naar de polikliniek. Een bespreking van de lumbale spinale stenose geïllustreerd met 3 ziektegeschiedenissen lijkt op zijn plaats.
Patiënt A, een 70-jarige, altijd gezonde man, bezocht de polikliniek wegens meer dan 5 jaar bestaande, geleidelijk progressieve spierzwakte aan beide benen (links meer uitgesproken dan rechts), die hij bemerkte doordat hij niet meer op de tenen kon lopen. Sinds enige maanden kreeg patiënt een sterk ‘verlammend gevoel’ laag in de rug met uitstraling in de…
(Geen onderwerp)
Utrecht, maart 1993,
Met belangstelling las ik in de klinische les van Bartels en Frenken (1993;529-32). Het is goed dat in de kolommen van dit tijdschrift weer eens aandacht aan dit ziektebeeld werd gewijd: ondanks het feit dat de aandoening goed te herkennen is, wordt deze niet zelden gemist.
Het syndroom dat zo kenmerkend is voor deze aandoening bestaat uit de volgende verschijnselen: een doof gevoel, pijn en zwakte in de benen na lopen maar ook bij staan; geen vermindering van klachten na het stoppen met lopen maar wel na het gaan zitten; vermindering van klachten bij vooroverbuigen.1-3
Voor dit syndroom gebruikten de schrijvers in navolging van de meeste auteurs de term ‘neurogene claudicatio’. Mijns inziens is het juister om van het ‘orthotisch-lordotisch caudasyndroom’ te spreken. Deze term, die door de chirurg Van Gelderen werd geïntroduceerd toen hij het syndroom van de beklemde cauda equina voor het eerst beschreef,45 geeft zeer goed weer waar het bij dit klachtenpatroon om gaat: radiculaire klachten die ontstaan bij het gedurende langere tijd staan of lopen met gestrekte rug. Deze aspecten van het syndroom zijn in de term ‘neurogene claudicatio’ (Latijn: claudicatio = mank lopen, hinken) niet herkenbaar. Aan Van Gelderens fraaie beschrijving werd in de literatuur tot op heden slechts in beperkte mate aandacht besteed,1-3 en het bestaan van zijn publikaties bleef grotendeels onbekend. Toch lijkt het me juist om de term ‘orthotisch-lordotisch caudasyndroom’ te gebruiken voor de benoeming van het klachtenpatroon dat door de primaire stenose van het wervelkanaal wordt veroorzaakt.1 Het zou zelfs het tijdig herkennen van deze goed behandelbare aandoening kunnen bevorderen.
Verbiest H. Primaire stenose van het lumbale wervelkanaal bij volwassenen, een nieuw ziektebeeld. [LITREF JAARGANG="1950" PAGINA="2415-33"]Ned Tijdschr Geneeskd 1950; 94: 2415-33.[/LITREF]
Steenwinkel FLM. Dysbasia cum dysstasia, een compressiesyndroom van de lumbosacrale wortels. [LITREF JAARGANG="1959" PAGINA="2005-9"]Ned Tijdschr Geneeskd 1959; 103: 2005-9.[/LITREF]
Minderhoud JM, Oen TS. Neurogene claudicatio intermittens. [LITREF JAARGANG="1973" PAGINA="765-70"]Ned Tijdschr Geneeskd 1973; 117: 765-70.[/LITREF]
Gelderen C van. Ein orthotisch (lordotisch) Kaudasyndrom. Acta Psychiatr Neurol (Kbh) 1948; 23: 57-68.
Gelderen C van. Een orthotisch (lordotisch) caudasyndroom. Geneeskundige Gids 1948; 26: 292-7.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 1993,
Met genoegen constateren wij dat collega Hoogenraad het eens is met vorm en inhoud van ons artikel over de lumbale spinale stenose. De titel van de klinische les verwijst naar de anatomische afwijking en lijkt ons een juiste benoeming van dit syndroom.
De term ‘neurogene claudicatio’ geeft de klacht weer waarmee de patiënt de arts bezoekt en legt een verband met het dynamische, terwijl de voorgestelde term ‘orthotisch-lordotisch caudasyndroom’ meer naar het statische verwijst. Willen wij bereiken dat de aandoening minder vaak gemist wordt, dan is het wijzen op meerdere soorten claudicatio, waarbij de vasculaire soort reeds algemeen bekend is, educatief zinvol. De term ‘caudasyndroom’ ten slotte is niet steeds juist; soms geeft slechts één enkele wortel symptomen op basis van een spinale stenose. De door ons gebruikte termen zijn bovendien door Verbiest, die het syndroom internationaal bekend maakte, gebruikt.
(Geen onderwerp)
Geldrop, maart 1993,
Met belangstelling lazen wij de klinische les van de collegae Bartels en Frenken (1993; 529-32). Ter aanvulling zouden wij gaarne enkele opmerkingen willen maken betreffende het neuroradiologische onderzoek. Terecht merken de auteurs op dat dit onderzoek van het grootste belang is.
Ten aanzien van de lumbosacrale overzichtsfoto wordt opgemerkt dat er een spinale stenose is bij een anteroposterieure diameter minder dan 15 mm. De interpedunculaire afstand is echter normaal 22-24 mm; er is een stenose bij minder dan 18 mm. Dit in tegenstelling tot wat Frenken en Bartels opgeven, namelijk minder dan 25 mm.
De ossale metingen van het spinale kanaal zijn vaak geen goede weerspiegeling van de durale begrenzingen. Het aangeven van de weke-delengrenzen is eigenlijk veel belangrijker dan het vastleggen van de ossale begrenzingen. Gezocht is naar een methode om de durale grenzen in maat en getal te kunnen vastleggen.
Daarom is de caudografie nog steeds een zinvolle onderzoekmethode; vooral het dynamische aspect (het naar voren bewegen van de retrodurale vetprop bij extensie) is wezenlijk. Het diagnostisch nut van de caudografie neemt toe wanneer dit onderzoek wordt gecombineerd met een (aansluitende) CT-scanning van de verdachte niveaus, in flexie en extensie, met berekening van het durale oppervlak, in transversale doorsnede. Er is een spinale stenose bij een duraal oppervlak van 100-130 mm². Normaal is dit 180 (130-230) mm².1-3
Kirkaldy-Willis WH, Paine KWE, Cauchoix J, et al. Lumbar spinal stenosis. Clin Orthop 1974; 99: 30-50.
Ullrich CG, Binet EF, Sanecki MG, Kieffer SA. Quantitative assessment of the lumbar spinal canal by computed tomography. Radiology 1980; 134: 137-43.
Wilmink JT, Korte JH, Penning L. Dimensions of the spinal canal in individuals symptomatic and non-symptomatic for sciatica: a CT study. Neuroradiology 1988; 30: 547-50.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 1993,
In onze klinische les schreven wij dat het resultaat van een operatieve therapie niet zozeer afhankelijk is van de graad van stenose als wel van de mate waarin de klachten samenhangen met de houding van de wervelkolom. Wij wezen tevens op het belang van het dynamische aspect van de caudografie met flexie- en extensie-opnamen en op de extra informatie via de CT-scanning. Figuur 1 illustreert dit laatste nog eens.
Binnen het kader van een klinische les in een algemeen tijdschrift zijn wij niet verder ingegaan op de exacte maten en oppervlakken van de transversale doorsneden. Wij gaven niet aan dat er een stenose is bij een interpedunculaire afstand van minder dan 25 mm, doch schreven dat er dan een aanwijzing is conform de aangegeven literatuur, terwijl wij er tevens op wezen dat de lumbosacrale overzichtsfoto minder geschikt is voor het bepalen van een spinale stenose. De collega's Van Lieshout en De Jong willen wij danken voor een aanvulling op kwantitatief terrein en tevens voor het nogmaals wijzen op het belang van goede diagnostiek.
Met onze klinische les beoogden wij te bereiken dat een goed herkenbaar en goed te behandelen ziektebeeld ook inderdaad gediagnostiseerd wordt in de spreekkamer, aangezien vooral de anamnese de sleutel is tot een juiste diagnose.