Dun is niet altijd de mode

Klinische praktijk
D.G.F. van der Drift
K. Welvaart
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:433-6

Zie ook de artikelen op bl. 436, 444, 455, 460 en 465.

Dames en Heren,

Jaarlijks worden in Nederland door veel mensen vanwege hun overgewicht kosten noch moeite gespaard om speciale afslankdiëten te volgen of dieetclubs te bezoeken, teneinde meer te voldoen aan het ideaal van het huidige modebeeld. Er zijn anderen die aan deze activiteiten totaal geen behoefte hebben, met name patiënten die een ongewenste, sterke gewichtsdaling ervaren nadat eerder bij hen een resectie van een cardia- of oesofaguscarcinoom is verricht. Zij doen vergeefs moeite om juist aan te komen in gewicht.

Gewichtsdaling is geen ongebruikelijk verschijnsel in de oncologie, zeker niet in geval van gemetastaseerd carcinoom. Dat vermagering na resectie van een cardia-of oesofaguscarcinoom niet in alle gevallen berust op tumorrecidief en wat de gevolgen ervan voor de patiënten zijn, willen wij illustreren aan de hand van de volgende vier ziektegeschiedenissen.

Patiënt A, een man van 52…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Heelkunde, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

D.G.F.van der Drift, assistent-geneeskundige; prof.dr.K.Welvaart, chirurg.

Contact prof.dr.K.Welvaart

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.
van der Heide

Wolfheze, maart 1993,

Een klinische les waarin patiënten worden voorgesteld, is het papieren equivalent van de klinische demonstratie, waarbij men zijn ogen moet gebruiken om te lezen en de blik op de patiënt mist. De aardige klinische les van Van der Drift en Welvaart onthoudt ons een visueel gegeven, wellicht doordat de auteurs de patiënten zelf ook niet hebben gezien voordat dezen hun hulp zochten wegens ziekte met vermagering (1993: 433-6).

De vraag is of de grote verschillen tussen gewicht tijdens gezondheid en in de tijden erna niet ook zijn toe te schrijven aan aanvankelijk overgewicht. Opgave van de lichaamslengte of tevens de Quetelet-index had de lezer visie kunnen geven. De vraag die vervolgens opkomt, is of een te hoog uitgangsgewicht niet theoretisch gecorrigeerd had moeten worden ten behoeve van de curven: zo zou bij figuur 3 het na 60 weken bereikte plateau dan wellicht overeenstemmen met de uitgangswaarde.

J. van der Heide
D.G.F.
van der Drift

Leiden, maart 1993,

Met interesse hebben wij kennis genomen van de reactie van collega Van der Heide. Ten eerste moeten wij bekennen dat wij inderdaad patiënten zelden zien voordat zij klachten hebben.

Ten tweede hebben wij wel degelijk de relatie tussen het actuele gewicht en het ideale gewicht (volgens de Queteletindex) niet uit het oog verloren. Zowel patiënten met een uitgangsgewicht boven als patiënten met een uitgangsgewicht binnen het normaalgebied (20-25) volgens de Quetelet-index bleken willekeurig verspreid over de verschillende groepen die wij op grond van het gewichtsverloop onderscheidden. Tevens bleken de patiënten die ‘dankzij’ de ongewenste gewichtsdaling op of zelfs ònder hun streefgewicht waren beland willekeurig verspreid over de verschillende groepen. Dit laat zich illustreren aan de hand van de Quetelet-waarden van de patiënten beschreven in onze klinische les (tabel; het gewichtsverloop van patiënt B wordt overigens gevisualiseeerd in figuur 3 van het artikel).

Ten slotte dienen wij te beseffen dat het hier patiënten betreft die zich al dan niet terecht zorgen maken over hun gewichtsverlies, die men niet op grond van het bereiken van hun streefgewicht gerust kan stellen.

D.G.F. van der Drift
K. Welvaart