Nieuwe mogelijkheden ter behandeling van ernstige vernauwing van de grote luchtwegen

Klinische praktijk
J.P. Janssen
H.G. Colt
J.F. Dumon
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:1343-6

Inleiding

Tot een tiental jaar geleden stonden ons bij ernstige vernauwing van de grote luchtwegen door een tumor alleen nog zuurstof en corticosteroïden ten dienste als chirurgie, radiotherapie en chemotherapie geen baat meer hadden. Ook de benigne vormen van obstructie van de grote luchtwegen, zoals stenose van de trachea na langdurige intubatie, stelden ons voor grote klinische problemen als tracheachirurgie niet mogelijk was of gefaald had. De laatste jaren is bij deze problemen interventie met behulp van de bronchoscoop mogelijk geworden. De verschillende vormen van interventie zijn: dilatatie, cryotherapie, elektrocauterisatie, lasertherapie, fotodynamische therapie, brachytherapie, plaatsing van endotracheale en endobronchiale prothesen.

Het therapeutisch gebruik van laser (een afkorting van ‘light amplification by stimulated emission of radiation’) is in de geneeskunde de laatste 25 jaar sterk in opmars. Na experimenten in de jaren zeventig werd in 1980 in Frankrijk begonnen met destructie van endobronchiale tumoren met behulp van laser via de bronchoscoop…

Auteursinformatie

Hopital Ste. Marguerite, centre laser et service d'endoscopie thoracique, Marseille, Frankrijk.

J.P.Janssen, H.G.Colt en J.F.Dumon, longartsen.

Contact J.P.Janssen, Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit, afd. Longziekten, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, juli 1992,

Met belangstelling hebben wij het artikel van Janssen, Colt en Dumon gelezen (1992;1343-6). Met verwijzing naar eerdere rapportage over de behandeling van luchtwegvernauwing met behulp van laserbehandeling, fotodynamische en brachytherapie beschrijven de auteurs de ervaring met het plaatsen van een silicon-endoprothese, zoals deze is verkregen in het Hôpital Ste. Marguerite te Marseille, Frankrijk.

Als aanvulling op de beschreven historische ontwikkeling van de tracheobronchiale endoprothese memoreren wij graag onze ervaring met de methode volgens Clarke,1 zoals eerder weergegeven in dit tijdschrift.2 Bij deze methode wordt met behulp van een starre bronchoscoop over een voerdraad een Souttar-tube geplaatst. De Souttar-tube is een flexibele, opgewonden spirale buis vervaardigd van titanium. Tot op heden zijn in onze centra ruim 20 patiënten met trachea- en bronchusvernauwing behandeld. De overleving met deze prothese varieert van enkele dagen tot meerdere jaren. De langstlevende patiënte, met een niet-reseceerbaar adenoïd-cystisch carcinoom van de trachea, heeft nu, na aanvankelijk meermalen behandeld te zijn met lasertherapie, reeds 3 jaar een Souttar-tube met een lengte van 10 cm endotracheaal.

In meerdere opzichten vertonen de silicon-endoprothese en de Souttar-tube overeenkomst, zowel wat betreft de plaatsingsmethode als de complicaties. Opvallend is echter dat wij met de metalen Souttar-tube tot op heden geen granuloomvorming bij onze patiënten hebben waargenomen.

Wij onderschrijven de mening van de auteurs dat plaatsing van deze prothesen bij voorkeur dient plaats te vinden in een centrum waar ook andere vormen van endobronchiale behandeling mogelijk zijn.

J. Festen
J-W.J. Lammers
Literatuur
  1. Clarke DB. Palliative intubation of the trachea and main bronchi. J Thorac Cardiovasc Surg 1980; 80: 736-41.

  2. Festen J, Lammers J-WJ. Behandeling van obstructies in de lagere luchtwegen met behulp van de endoprothese volgens Souttar. [LITREF VOLGNR="02" JAARGANG="1988" PAGINA="187-90"]Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 187-90.[/LITREF]

Amsterdam, augustus 1992,

Het artikel van Janssen, Colt en Dumon laat zien dat er in de behandeling van ernstige vernauwing van de grote luchtwegen de laatste jaren vooruitgang is geboekt (1992;1343-6). De klachten bij oesophaguscarcinoom worden helaas nogal eens door patiënt en (of) behandelend arts miskend, zodat de ziekte pas in een laat stadium aan het licht komt. Er is dan vaak al een uitgebreide tumorvorming, soms met doorgroei in de grote luchtwegen. Nogal eens ontstaan dan ook oesofagotracheale of oesofagobronchiale fistels. Palliatie geschiedt dan meestal met het plaatsen van een endoprothese in de oesophagus in de hoop de fistelgang af te sluiten. Wanneer de fistelgang naar de linker hoofdbronchus loopt, is vaak een endoprothese in de slokdarm alleen voldoende. Is er echter fistelvorming naar de trachea, dan leidt een endoprothese in de oesophagus nogal eens tot ernstige compressie van de trachea. Juist voor deze groep patiënten zijn de nieuwe silicon-endoprothesen, die in de grote luchtwegen kunnen worden geplaatst, een aanwinst.

Naar ons werd een 40-jarige vrouw verwezen, die al meerdere maanden retrosternale pijn had bij eten en drinken. Zij wees verdere diagnostiek in eerste instantie af en werd pas na ongeveer 4 maanden opgenomen, toen er behoudens ernstige cachexie ook dyspnoe was ontstaan. Bij aanvullend onderzoek bleek er sprake te zijn van een plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm met directe doorgroei in de trachea, zoals ook bij bronchoscopie bleek. Het trachealumen was ernstig vernauwd, evenals het oesophaguslumen. Onder algehele narcose werd door de longarts een Dumon-stent in de trachea gebracht. Onmiddellijk hierna bleek de dyspnoe indrukwekkend verminderd. In een aparte sessie kon vervolgens de oesophagusstenose worden gedilateerd, waarbij het klinische vermoeden van een oesofagotracheale fistel kon worden bevestigd, doordat vanuit het oesophaguslumen de Dumon-stent goed te zien was. Vervolgens kon bij patiënte een tweede endoprothese worden ingebracht. Slikfoto's toonden goede passage van de contraststof zonder lekkage naar de luchtwegen. Het was opvallend dat al deze manipulaties in de slokdarm nu bij patiënte zonder enig respiratoir probleem konden plaatsvinden, waarschijnlijk omdat door plaatsing van de endoprothese de trachea niet meer gecomprimeerd kon worden.

Wij zijn dan ook van mening dat vooral meer proximaal gelegen oesophaguscarcinomen met lokale doorgroei en (of) fistelvorming naar de trachea voor een dergelijke gecombineerde behandeling in aanmerking komen.

H. Boot
P. Baas
N. van Zandwijk
B.G. Taal