Inleiding
Aan de vraag naar gezondheidszorg kan ondanks de enorme stijging van de beschikbaar gestelde middelen niet worden voldaan. Het voor de gezondheidszorg beschikbare bedrag steeg van 2,2 miljard gulden of 4,3 van het bruto nationaal produkt (BNP) in 1963 tot ruim 45 miljard gulden (inclusief een deel van de maatschappelijke zorg) of 9,4 van het BNP in 1989. Het is niet te verwachten dat, hoewel bij vergroting van het BNP de absolute bedragen kunnen toenemen, het procentuele aandeel van het BNP voor de gezondheidszorg noemenswaard zal kunnen stijgen, nog afgezien van de financieringsproblemen die ontstaan als het BNP zou gaan afnemen.
Wel zal de vraag naar gezondheidszorg naar het zich laat aanzien, blijven toenemen. Dat wordt onder andere veroorzaakt door vergroting van het aanbod van gezondheidszorg. Het is bekend dat in de gezondheidszorg de vraag in belangrijke mate door het aanbod wordt bepaald. Het meer middelen aan de gezondheidszorg…
(Geen onderwerp)
Leiden, juli 1991,
In zijn artikel eindigt Leenen met: ‘De aard van de discussie over de rechtvaardige verdeling van de gezondheidszorg maakt deze nogal eens verward en emotioneel. Toch zal die discussie in wetenschap en samenleving moeten worden gevoerd’ (1991;904-8). Zijn bijdrage vermindert de verwarring niet. Ook bevat zij elementen van discussies, die over het hoofd van die samenleving heen worden gevoerd. Hoge kosten voor volksgezondheid zijn internationaal, met soms wat nuance-verschillen. In de Verenigde Staten zijn artsenhonoraria te hoog, onder andere wegens de W.A.-tarieven en gezondheidsjuristen die bezigheid behoeven.1 De National Health Service in Engeland is na het Rode Leger de grootste werkgever in Europa, binnenkort zelfs de grootste.23 In Nederland zijn mogelijk distributiekantoren voor medische zorg in aantocht.
De verwardheid van de discussie is begrijpelijk. Behalve insiders nemen er ook politici aan deel, dan hebben wij nog ‘kritische geluiden’ van anderen. Getooid met zelf bedachte titels nemen ook medisch sociologen, medisch psychologen, gezondheidsjuristen, medisch ethici, enz. deel aan de discussie. Zij doen het tegenover de buitenwereld voorkomen alsof zij medische kennis, inzicht en ervaring hebben. Sommigen van bovengenoemden kunnen moeilijk afstand doen van denktranten die in Oost-Europa tot een chaos hebben geleid. In Nederland vergen de Gezondheidszorg, de Ziektewet en de WAO elk circa 10% van het bruto Nationaal produkt. De gezondheidszorg is echter uitverkoren als oefenterrein voor bezuinigen.
Leenen had kunnen merken dat de zogenaamde schaarste een politieke constructie is, en ongeschikt als basis voor ethische toekomstvisies. Ik twijfel dan ook aan zijn stelling: ‘Politieke beslissingen zijn geen vrije beslissingen, maar zijn gebonden aan kennis van zaken, ethische analyse, juridisch onderzoek en rechtsnormen’. Ik plaats hier een citaat tegenover: ‘When an often dubious cost-benefit calculation appears to be advantageous for the community (nation), it is easily called ethical.’4 In de bijdrage van Leenen kan men de trend opmerken dat ernstig zieke of oude mensen moet worden uitgelegd dat hun aanspraken op zorg beperkt zijn. Hij schrijft: ‘Sterfte hoeft op zich geen criterium voor ernst te zijn’.
Leenen insinueert onder andere dat medici maar raak doen, dit met hulp van de media. Het begrip ‘indicatiestelling’ schijnt verwaterd. In zijn optiek gaat het ongeveer zo: ‘Beïnvloed door media bespelende artsen breekt een doorsnee Nederlander een been. De ambulance maakt buiten budget vallende kosten, maar vervoert ook. In het ziekenhuis gaat ’de‘ specialist kosten genereren en verrichtingen bepalen. Er kan worden behandeld met gips, een pen of platen en schroeven, deze keuze is afhankelijk van media en industrie. Het ziekenhuismanagement bewaakt intussen zijn budget. De patiënt komt zorgafhankelijk thuis’. Ten slotte betreur ik het, dat Leenen allerlei aanvechtbare kostenbronnen in de volksgezondheid die buiten de medische stand om zijn ontstaan, niet heeft genoemd.
Internationaal Herald Tribune 1991; 14 mei: 3.
The Economist 1991; 25 mei: 19, 20.
The Economist 1991; 6 juli: 54.
Block S, et al. Psychiatric ethics. 2nd ed. Oxford: Oxford University Press, 1991.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juli 1991,
Ik heb niet geïnsinueerd dat medici maar raak doen. Aan de orde was de in brede, ook medische kring, bestaande vraag over de wijze waarop wel eens nieuwe en soms nog niet voldoende getoetste technologieën worden geïntroduceerd. De weergave van mijn artikel over dit onderwerp vertoont geen gelijkenis met mijn betoog. Dat er grenzen aan de zorg zijn, is ook vrij algemeen erkend. Voor de daaruit voortvloeiende problemen heeft de regering zelfs de, commissie-Dunning ingesteld. Schaarste is geen politieke constructie, maar een realiteit.
Als ik uit de ingezonden brief van De Jong zou moeten afleiden dat politici en andere ‘outsiders’ zich maar beter niet met de gezondheidszorg kunnen bezighouden, ben ik dat niet met hem eens. Het gaat om een belangrijke maatschappelijke sector waar bijna vijftig miljard gulden in omgaat en waar belangrijke menselijke en maatschappelijke waarden aan de orde zijn. En daar houden zich ook anderen dan medici mee bezig.
Dat er in de gezondheidszorg buiten door medici – vaak terecht, want nodig voor een goede zorg – gemaakte kosten, allerlei onterechte kosten worden gemaakt, ben ik met De Jong eens. Ik heb bijvoorbeeld de bureaucratie met name genoemd.