Eerste hulp bij contrastmiddelreacties

Klinische praktijk
M.P. Chandie Shaw
M.N.J.M. Wasser
J.J. van Zanten
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:805-8

Inleiding

Een contrastmiddelreactie is een beruchte complicatie van röntgenologisch onderzoek waarbij intraveneus of intra-arterieel een contrastmiddel wordt ingespoten. Dit geldt bijvoorbeeld voor intraveneuze pyelografie en angiografie, doch ook voor computertomografie (CT). Gezien de uitbreiding van het aantal CT-apparaten in Nederlandse ziekenhuizen is een toename van het aantal contrastmiddelreacties te verwachten.

Contrastmiddelreacties komen relatief vaak voor: lichte reacties, zoals misselijkheid, braken, urticaria en jeuk, doen zich voor bij 4-8 van de onderzoekingen,12 ernstige reacties, zoals bronchospasme, longoedeem en shock, bij 1 op de 3.000 tot 1 op de 14.000 patiënten.1 Schattingen over de sterfte lopen uiteen van 1 op de 14.000 tot 1 op de 117.000.34 Deze getallen gelden voor de conventionele hyperosmolaire contrastmiddelen. Bij gebruik van de nieuwe generatie niet-ionische laagosmolaire contrastmiddelen blijkt de frequentie van contrastmiddelreacties duidelijk lager te zijn dan bij gebruik van de conventionele contrastmiddelen, respectievelijk 0,69 en 4,17.5 Bovendien is…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Afd. Radiodiagnostiek: dr.M.P.Chandie Shaw, radiodiagnost; M.N.J.M.Wasser, assistent-geneeskundige.

Afd. Algemene Interne Geneeskunde: J.J.van Zanten, internist.

Contact dr.M.P.Chandie Shaw

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, mei 1990,

In hun artikel ‘Eerste hulp bij contrastmiddelreacties’ geven Chandie Shaw et al. op zorgvuldige wijze praktische adviezen voor de behandeling van anafylactoïde reacties (1990;805-8). Zoals zij opmerken, wijkt de behandeling in principe niet af van die van anafylactische reacties, zoals die zich ook in de huisartspraktijk kunnen voordoen (met name bij hyposensibilisatie wegens pollinosis). Het kan niet genoeg worden benadrukt dat de therapie van eerste keuze bij een ernstige reactie altijd adrenaline is. Patiënten die β-blokkeerders gebruiken, kunnen een verminderde reactie tonen op adrenaline. Bij het advies om in die gevallen een hogere dosis adrenaline toe te dienen, moet echter de volgende waarschuwing worden gegeven. Bij een lage dosis adrenaline worden voornamelijk β-receptoren gestimuleerd. De α-receptoren worden pas bij hogere doses gestimuleerd. Door blokkade van de β-receptoren is het mogelijk dat bij een hoge dosis adrenaline alleen de α-receptoren worden geactiveerd. Dit kan resulteren in een ernstige hypertensieve crisis.1 Het lijkt daarom beter, indien de situatie dit toelaat, in die gevallen te proberen of andere maatregelen (vochttoediening, theofylline i.v., zo mogelijk zuurstof) voldoende effect hebben. Zo niet, of indien de ernst van de situatie dit niet toelaat, moet adrenaline in hogere dosering worden toegediend, echter op zeer voorzichtige wijze, onder frequente controle van de bloeddruk. Beter is het natuurlijk, indien mogelijk, patiënten die β-blokkeerders gebruiken niet in deze situatie te laten komen (vooral geen hyposensibilisatie bij patiënten die β-blokkeerders gebruiken). Overigens kan intraveneuze toediening ook bij patiënten die geen β-blokkeerders gebruiken ernstige complicaties geven, ook indien een verdunning van 1:10.000 wordt gebruikt. Daarom wordt geadviseerd een nog sterkere verdunning voor intraveneuze toediening te gebruiken: 0,1 ml van een oplossing van 1:1000 oplossen in 10 ml fysiologisch zout, resulterend in een oplossing van 1:100.000, toe te dienen in 5 à 10 minuten.1 Ook dient nog opgemerkt te worden dat patiënten die β-sympathicomimetica gebruiken (patiënten met chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen (CARA)), eveneens een verminderde reactie op adrenaline kunnen tonen. Bij hen kan zonder verhoogd risico van de hierboven vermelde complicatie de dosis adrenaline worden verhoogd.1

M.J.J.S. Crobach
Literatuur
  1. Barach EM, Nowak RM, Lee TG, Tomlanovich MC. Epinephrine for treatment of anaphylactic shock. JAMA 1984; 251: 2118-22.

M.P.
Chandie Shaw

Leiden, mei 1990,

Wij danken collega Crobach voor zijn nuttige aanvullingen.

In ons artikel wordt alleen de eerste hulp bij een levensbedreigende toestand behandeld. Niet besproken wordt dat bijvoorbeeld in tweede instantie selectieve β-sympathicomimetica gebruikt kunnen worden om een ongewenst effect van β-blokkeerders te antagoneren.

Bij iemand die β-blokkeerders gebruikt, willen wij niet meteen de eerste adrenaline-dosis verhogen, maar wel ons schema met de vermelde doseringen, als de meest effectieve eerste behandeling, handhaven. Zou hiermee onvoldoende effect bereikt worden, dan kan voorzichtig verdere adrenalinetoediening nodig zijn, uiteraard onder controle van de bloeddruk. Bij shock is het α-sympathicomimetisch effect noodzakelijk en zijn soms zelfs meer selectieve α-sympathicomimetica nodig.

Bij een levensbedreigende shock is haast geboden. Wij schrijven voor: 0,1-0,3 mg adrenaline i.v. (oplossing 1:10.000, als zodanig in een ampul beschikbaar) en een snellopend infuus, dat de adrenaline meevoert en verdunt. De gesuggereerde ad hoc-bereiding van een 1:100.000-oplossing, met de kans op fouten, en de langzame toediening kosten onzes inziens te veel tijd.

M.P. Chandie Shaw
M.N.J.M. Wasser
J.J. van Zanten