Samenvatting
- Jaarlijks worden er in Nederland 0,5-1 miljoen injecties met jodiumhoudend contrastmiddel gegeven. Deze middelen zijn tegenwoordig vrijwel altijd laagosmolair en non-ionisch. Desondanks blijft het ontstaan van contrastnefropathie een relevant klinisch probleem.
- Onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO is een richtlijn ontwikkeld voor het intravasculaire gebruik van jodiumhoudende contrastmiddelen, op basis van recente wetenschappelijke literatuur.
- Er zijn risicofactoren voor het ontstaan van contrastnefropathie gedefinieerd. Een van de belangrijkste is een verminderde nierfunctie. Het is van belang om bij patiënten met een mogelijk verminderde nierfunctie de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) te bepalen, bij voorkeur met behulp van de formule uit de ‘Modification of diet in renal disease’(MDRD)-studie.
- De belangrijkste maatregelen ter voorkoming van contrastnefropathie zijn: beperking van de hoeveelheid contrastmiddel en goede hydratie met natriumchloride 0,9 12-16 ml/kg lichaamsgewicht, vóór en na toediening van het contrastmiddel. Indien er minder tijd beschikbaar is, kan ook voor een schema met intraveneus natriumbicarbonaat gekozen worden.
- Bij een GFR < 60 ml/min/1,73 m2 wordt aangeraden de inname van metformine te staken op de dag van de injectie en deze medicatie pas 48 h na de contraststoftoediening te hervatten, mits de GFR niet significant is veranderd.
- Profylaxe met corticosteroïden en antihistaminica wordt uitsluitend aanbevolen indien er in het verleden een matig ernstige tot ernstige reactie op het contrastmiddel is opgetreden. Een jodiumallergie of atopische aandoening is geen contra-indicatie voor het gebruik van jodiumhoudende contrastmiddelen en is ook geen reden voor profylaxe.
- Er zijn geen speciale maatregelen nodig bij hyperthyreoïdie, acute pancreatitis of feochromocytoom. Het gebruik van contrastmiddelen tijdens de zwangerschap of bij borstvoeding is niet gecontra-indiceerd.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:742-6
Reacties