Gedurende een zekere leeftijdsperiode kan bij alle kinderen genu varum of genu valgum worden waargenomen. Tot de jaren dertig van deze eeuw werd hierachter veelal een pathologisch proces vermoed, met name rachitis, en dienovereenkomstig behandeld. Böhm beschreef in 1930 als eerste de normale ontwikkeling van de tibiofemorale hoek waarin zowel varus- als valgusstand op bepaalde leeftijden fysiologisch is.1 Andere auteurs bevestigden deze waarneming met als gevolg dat de in die periode gebruikelijke, soms zeer ingrijpende behandelingen (gipsverband, spalken en zelfs operaties)2 tegenwoordig zelden meer worden toegepast, en dat gewoonlijk de spontane ontwikkeling van een rechte stand van het been wordt afgewacht. Dit neemt niet weg dat in een klein aantal gevallen wel degelijk sprake is van een pathologisch proces. Het doel van dit literatuuronderzoek is hier een overzicht van te bieden.
De verandering van de tibiofemorale hoek tijdens de groei is het nauwkeurigst beschreven door Salenius en Vankka…
Genu varum en genu valgum bij kinderen
Rijswijk, januari 1987,
Met grote belangstelling las ik het artikel over genu varum en genu valgum naar aanleiding van een literatuuronderzoek (1987;11-2). Terecht wordt erop gewezen, dat zowel varus- en valgusstand nu als fysiologische ontwikkelingsfasen van het jonge kinderbeen zijn te beschouwen, waarbij geen spalken of andere ingrepen noodzakelijk zijn.
Hoewel het mechanisme berust op veranderingen in de tibiofemorale hoek, die alleen röntgenologisch is te meten, wordt in de praktijk volstaan met meting van de afstand tussen de malleoli interni bij een liggend kind. Aangenomen mag worden, dat dit ook bij de 800 Indiase kinderen het geval was, hoewel niet duidelijk vermeld.
Naar aanleiding van de opmerking dat ‘bestrijding van overgewicht zowel bij genu varum als bij genu valgum de beenstand kan verbeteren’, wijs ik op het onderzoek naar genu valgum bij 506 Nederlandse kinderen op drie kleuterconsulatiebureaus in Zuid-Holland. Zelf kon ik hiervan de gegevens analyseren.1
– Bij kinderen met duidelijke X-benen (distantia intermalleolaris ≥ 4,5 cm) is sprake van een toename van het aantal met stijgend gewicht: onder P10: 4%, P10-P50: 9%, P50-P90: 15% en > P90: 27%. De klinische indruk dat X-benen vaker voorkomen bij zware kinderen is bevestigd.
– Bij de verdeling naar lengte is het verschil tussen het percentage kinderen onder en boven de P50 nog groter: < 50P 34%, > P50: 66%, (χ2 = 9,38; 0,001 < p < 0,01).
– Bij verdeling van kinderen naar hun gewicht/lengte-percentielen is er een duidelijke correlatie tussen X-benen en overgewicht: 30% van de kinderen met duidelijke X-benen heeft overgewicht.
Ten aanzien van de oorzaak van de afwijking heb ik de ervaring, dat niet alleen bij symmetrische standsafwijkingen van de benen, maar ook bij asymmetrische standsafwijkingen aan tibia vara of de ziekte van Blount moet worden gedacht. Destijds zag ik een 8 à 10 jaar oude Nigeriaanse jongen met een duidelijke asymmetrische beenstand, berustend op een eenzijdige tibia vara of ziekte van Blount.
Voorhoeve HWA, Tomee-de Vries W, Berg-van Nierop AM van den, Borsje-van Linschoten LS. De gewicht-lengterelatie bij X-benen. Voeding 1984; 45: 390-2.
Genu varum en genu valgum bij kinderen
Leiden, januari 1987,
Uit een onderzoek bij 506 Nederlandse kinderen in de leeftijdsgroep van 1-5 jaar bleek een statistisch significante positieve correlatie tussen gewicht (G) en lengte (L) enerzijds, en het vóórkomen van duidelijke genua valga (afstand tussen de malleoli interni meer dan 4,5 cm) anderszijds. Hierbij moet worden opgemerkt dat bij gelijke tibiofemorale hoek de afstand tussen de malleoli interni groter zal zijn naarmate een kind langer is. Bij duidelijk overgewicht (G/L > P90) had 30% duidelijke genua valga, bij een G/L < P10 2%. In hoeverre gewicht en lengte op jonge leeftijd de stand van de benen op den duur beïnvloeden, werd niet onderzocht.