Bellse parese: een brede differentiaaldiagnose

Een beslagen ruit met een ongelukkige smiley erop getekend
Wardell E. Amerika
J.P. Koopman
Bart C. Jacobs
Sebastiaan F.T.M. de Bruijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2023;167:D6837
Abstract
Download PDF

Beste collega’s,

In deze klinische les bespreken we de Bellse parese, oftewel een idiopathische perifere aangezichtsverlamming. Het ontstaansmechanisme is onbekend, maar waarschijnlijk wordt de verlamming veroorzaakt door een ontsteking van de aangezichtszenuw, mogelijk na een virale infectie. Hoewel het klinisch beeld kenmerkend is, kan de diagnose lastig zijn. Andere oorzaken van n.-facialisuitval kunnen worden gemist.

Kernpunten
  • De perifere n.-facialisuitval heeft een brede differentiaaldiagnose.
  • De Bellse parese is een diagnosis per exclusionem; er is geen bewijzende diagnostische test.
  • Verricht bij twijfel over de oorzaak van de perifere n.-facialisuitval aanvullende diagnostiek of plan frequente poliklinische controles om een afwijkend beloop tijdig te signaleren.
  • Behandeling met prednison is geïndiceerd bij perifere aangezichtsverlamming van score IV of hoger op de House-Brackmann-schaal.
  • De prognose van een Bellse parese is vaak gunstig; 71% van patiënten herstelt volledig.

artikel

Patiënt A, een 53-jarige vrouw, had sinds een dag progressieve, continue, hevige hoofdpijn (NRS 10/10) achter het oog, in het oor en de nek. Daarbij voelde ze zich niet misselijk en hoefde ze niet te braken. Sinds de ochtend had ze tintelingen in de tong en moeite om het rechter oog te sluiten. Haar partner merkte dat haar rechter mondhoek scheef was en dat het drinken moeizamer ging. De voorgeschiedenis vermeldde een kuitvenetrombose en hypertensie. De huisarts verwees haar naar de Spoedeisende Hulp vanwege het vermoeden van een Bellse parese en hoofdpijn als alarmsymptoom.

Bij lichamelijk onderzoek was er sprake van hypertensie (bloeddruk 170/101 mm Hg), een temperatuur van 35,7 °C; er waren geen blaasjes of andere huidafwijkingen zichtbaar. Bij neurologisch onderzoek werd een perifere uitval van de n. facialis vastgesteld, score III op de House-Brackmann-schaal (zie uitlegkader rechts bovenaan de webpagina). Er waren geen andere neurologische afwijkingen.

Oriënterend bloedonderzoek liet licht verhoogde leverenzymactiviteit (ALAT 39 U/l, referentiewaarde < 34 U/l; γ-GT 52 U/l, referentiewaarde < 40 U/l) en creatinekinaseconcentratie zien (CK: 171 U/l, referentiewaarde 145 U/l). Serologisch onderzoek naar lues en borrelia was negatief. Een MRI-scan van de hersenen liet geen sinustrombose of dissectie zien; er waren ook geen andere afwijkingen zichtbaar. We verrichtten een lumbaalpunctie om een eventuele infectie op te sporen. Biochemisch onderzoek van de liquor was niet afwijkend. De kno-arts en oogarts vonden geen afwijkingen, met name geen aanwijzingen voor otitis media, vesikels op de oorschelp of papiloedeem.

Op basis van de werkdiagnose ‘Bellse parese met secundaire hoofdpijn’ behandelden wij de patiënte met prednison 25 mg 2 dd, oogzalf en horlogeglasverband. Na drie maanden was de n.-facialisuitval verbeterd (House-Brackmann II) en de hoofdpijn verdwenen.

Patiënt B, een man van 65 jaar, kwam naar de Spoedeisende Hulp vanwege een aangezichtsverlamming. Twee dagen eerder was een afhangende mondhoek rechts ontstaan. Sinds een dag voelde zijn rechter wang doof aan en kon hij niet knipogen met het rechter oog. In de voorgeschiedenis had hij diabetes mellitus type 2, hypertensie en sarcoïdose met haarden in de pons en het cerebellum. Vanwege de sarcoïdose gebruikte hij infliximab.

Lichamelijk onderzoek toonde hypertensie (RR 213/107 mm Hg) en een perifere uitval van de n. facialis rechts, score II op de House-Brackmann-schaal. Ook de koorddansersgang was gestoord.

Differentiaaldiagnostisch dachten wij aan een Bellse parese of opvlamming van de neurosarcoïdose. We namen de patiënt op. Een MRI-scan van het cerebrum met contrast liet versterkte contrastaankleuring zien van de rechter n. facialis (figuur 1) en de bekende kleine parenchymdefecten in de pons en het cerebellum aan linkerzijde. De liquor liet een mononucleaire pleiocytose zien (referentiewaarden tussen haakjes): leukocyten: 17 x 106/l (0-5); 100% mononucleairen; de totale eiwitconcentratie was 1,25 g/l (0,26-0,79) en de glucoseconcentratie niet afwijkend.

Figuur 1
MRI-beeld van patiënt B
Figuur 1 | MRI-beeld van patiënt B
Axiale T1-gewogen MRI-scan met contrast van het cerebrum van een 65-jarige man met een rechtszijdige aangezichtsverlamming sinds twee dagen. Er is subtiele contrastaankleuring zichtbaar van de n. facialis (N. VII) in het intracanaliculaire segment en het labyrintsegment tot aan het ganglion geniculatum.

Vanwege de contrastaankleuring van de n. facialis en de pleiocytose stelden wij de diagnose ‘opvlamming van de neurosarcoïdose’. We behandelden de patiënt met prednison 30 mg 2 dd, hypromellose-oogdruppels en horlogeglasverband. Na drie maanden was de n.-facialisuitval volledig hersteld.

Patiënt C, een 62-jarige vrouw, had sinds vijf dagen oorpijn en sinds drie dagen een gezwollen oorschelp aan de rechterzijde. Vanwege het vermoeden van een oorschelpontsteking was de huisarts begonnen met flucloxacilline 500 mg 3 dd en azijnzuur/hydrocortison 7,2/10 mg/g 3 dd 3 druppels in het rechter oor. Sinds de afgelopen nacht hing de rechter gelaatshelft af en voelde doof aan. Daarbij had ze een droge mond bemerkt. Zij was bekend met hypertensie, sudden deafness van het rechter oor zonder herstel en recidiverende otitiden. Zij had geen tekenbeet doorgemaakt. De patiënte werd met spoed verwezen naar de kno-arts.

Bij lichamelijk onderzoek was er sprake van perifere uitval van de n. facialis, score IV op de House-Brackmann-schaal. Verder zagen we een oedemateuze, rode oorschelp aan de rechterzijde, zonder vesikels of crustae. Bij otoscopie was het trommelvlies beiderzijds niet afwijkend en was het middenoor luchthoudend. Palpatie van de hals was erg pijnlijk op niveau II rechts – dat is de regio rond het craniale een derde deel van de v. jugularis interna en de n. accessorius. Bij palpatie van de parotisklier rechts voelden wij een kleine, drukpijnlijke induratie.

Differentiaaldiagnostisch dachten wij aan het syndroom van Ramsay Hunt, lymeborreliose en een parotistumor. De kno-arts begon met aciclovir 800 mg 5 dd, prednison 60 mg 1 dd, carbomeeroogdruppels 4 dd en horlogeglasverband op basis van de werkdiagnose ‘syndroom van Ramsay Hunt’. Audiometrie liet de pre-existente gehooruitval van het rechter oor zien en een lichte presbyacusis van het linker oor – bij het huntsyndroom kan perceptief gehoorverlies optreden.

Bij poliklinische controle na een week had patiënte een dronkenmansgevoel met onzekere gang. Bij lichamelijk onderzoek was de rechter oorschelp roder dan contralateraal, met ingedroogde blaasjes en crustae in de concha. Serologisch onderzoek en PCR-diagnostiek was negatief voor herpes simplex 1 en 2, Treponema pallidum en IgG tegen Borrelia burgdorferi, maar positief voor IgM en IgM-blot tegen Borrelia burgdorferi – die laatste uitslag duidden wij als aspecifieke reactie. De PCR-test van de uitstrijk van het rechter oor was positief voor varicella zoster. Een MRI-scan van het cerebrum toonde versterkte contrastaankleuring van de n. facialis en de n. vestibulocochlearis aan de rechterzijde, met een afwijkende signaalintensiteit van de perilymfe (figuur 2).

Figuur 2
MRI-beeld van patiënt C
Figuur 2 | MRI-beeld van patiënt C
(a) Axiale ‘volume fluid attenuated inversion recovery’(3D-FLAIR)-opname van een MRI-scan de hersenen 4 uur na toediening van intraveneus contrast bij een 62-jarige vrouw met sinds vijf dagen oorpijn en sinds drie dagen een gezwollen oorschelp aan de rechterzijde. Er is versterkte contrastaankleuring van perilymfe zichtbaar, voornamelijk in de cochlea en het vestibulum. De omvang van de endolymfatische structuren (sacculus en utriculus) is niet afwijkend. (b) Axiale T1-gewogen MRI-scan met contrast van dezelfde 62-jarige patiënte. Er is versterkte contrastaankleuring van de n. vestibulocochlearis (N.VIII) zichtbaar diep in de inwendige gehoorgang.

Op grond van het MRI-beeld, de uitwendige blaasjes en de positieve PCR-uitslag voor varicella stelden wij de diagnose ‘syndroom van Ramsay Hunt’. Bij poliklinische controle drie maanden later was de n.-facialisuitval volledig hersteld. De vermoeidheid en het dronkenmansgevoel waren na zes maanden nog aanwezig.

Beschouwing

Bij deze drie patiënten met een perifere n.-facialisuitval stond de Bellse parese in de differentiaaldiagnose. Het is in de praktijk vaak lastig te beoordelen of de diagnose alleen op klinische gronden gesteld kan worden en of behandeling met prednison of retrovirale middelen moet worden ingezet.

Bij patiënt A was de bijkomende hoofdpijn reden om onderzoek te verrichten naar andere oorzaken. Bij de MRI-scan werd echter niet het gehele n.-facialistraject afgebeeld. Aandoeningen in het verloop van deze zenuw, zoals een parotis- of kleine brughoektumor, kunnen dan gemist worden.1

Bij patiënt B werd de diagnose ‘neurosarcoïdose’ gesteld op basis van het MRI-beeld en de liquordiagnostiek.

Bij patiënt C wees het rode, pijnlijke oor naar het syndroom van Ramsay Hunt, een neuritis van de n. facialis op basis van een infectie met het varicellazostervirus (VZV). Bij dit syndroom ontstaan de kenmerkende blaasjes van het oor meestal pas 2-3 dagen na het begin van neurologische symptomen.2

Een valkuil bij het vaststellen van een Bellse parese is zoster sine herpete, een reactivatie van het VZV zonder blaasjes. Patiënten met dit ziektebeeld hebben vaak een ernstiger parese met bijkomende klachten van hevige pijn, tinnitus, gehoorverlies, misselijkheid, braken en nystagmus. Serologisch onderzoek naar VZV kan dit ziektebeeld aantonen: een positieve IgG- en IgM-titer wijzen op een recente infectie met VZV. Vanwege de korte periode waarbinnen met de antivirale behandeling begonnen moet worden (< 72 uur), wordt op klinische gronden besloten om tot behandeling over te gaan; de uitslag van het serologisch onderzoek wordt dus niet afgewacht.3

De huisarts of SEH-arts

Bij patiënten met een aangezichtsverlamming is het allereerst van belang vast te stellen of er sprake is van een perifere aangezichtsverlamming, waarbij de gehele gelaatshelft is aangedaan, of een centrale aangezichtsverlamming, waarbij het mondgedeelte voornamelijk is aangedaan.1 Dit onderscheid is in de praktijk niet altijd eenvoudig en kan tot onzekerheid leiden bij zorgprofessionals.4

Daarnaast zijn alarmsymptomen van belang (tabel 1). Aanwezige comorbiditeit, zoals een hoog cardiovasculair risico, systeemziekte, maligniteit of multiple sclerose, kan een belangrijke aanwijzing zijn in de richting van de juiste diagnose.

Tabel 1
Alarmsymptomen bij het vermoeden van Bellse parese [3]
Tabel 1 | Alarmsymptomen bij het vermoeden van Bellse parese [3]

Bij het lichamelijk onderzoek wordt speciaal gelet op bijkomende huidafwijkingen, gehoorverlies of bijkomende neurologische afwijkingen, met name gericht op een eventuele centrale oorzaak van de aangezichtsverlamming; zo kan een hersenstaminfarct zich klinisch ook uiten in een perifere aangezichtsverlamming (tabel 2). Bij een hersenstaminfarct verwacht je echter meer neurologische afwijkingen, zoals uitval van meerdere hersenzenuwen of parese van de extremiteiten.

Tabel 2
Lichamelijk onderzoek bij vermoeden van perifere aangezichtsverlamming [3]
Tabel 2 | Lichamelijk onderzoek bij vermoeden van perifere aangezichtsverlamming [3]

De Bellse parese is een klinische diagnose die gesteld mag worden bij een subacute, perifere aangezichtsverlamming zonder aanwijzingen voor onderliggend lijden (zie tabel 1).5 Bij diagnostische twijfel, alarmsymptomen of presentatie op de kinderleeftijd moet de patiënt worden verwezen. Ook wanneer er na een maand geen herstel is opgetreden of onvoldoende herstel na drie maanden, wordt geadviseerd de patiënt te verwijzen naar de kno-arts.5

Kno-onderzoek

Kno-onderzoek omvat de inspectie van het uit- en inwendige oor, stemvorkproeven, palpatie van de parotisklier en intra-orale inspectie van de farynx-tonsilregio op asymmetrie, roodheid en blaasjes. Met stemvorkproeven volgens Rinne en Weber (stemvork 512 Hz) kan in theorie onderscheid worden gemaakt tussen een stoornis van de geleiding – een afwijking van uitwendige gehoorgang, trommelvlies, middenoor of gehoorbeentjes – of de perceptie – een afwijking van slakkenhuis, haarcellen, n. vestibulocochlearis of de hersenen.

De proef van Rinne is positief wanneer de patiënt de stemvork beter hoort vóór het oor dan bij plaatsing op het mastoïd. Wanneer het geluid vóór het oor even hard of zachter klinkt, is de proef van Rinne negatief en pleit dit voor geleidingsverlies. Wanneer bij de proef van Weber vervolgens het geluid van de stemvork midden op het voorhoofd lateraliseert naar datzelfde oor, wordt het geleidingsverlies bevestigd. Wanneer er bij een negatieve proef van Rinne lateralisatie plaatsvindt naar het ‘goede oor’ bij de proef van Weber, wijst dit op perceptief gehoorverlies. Zo kunnen de stemvorkproeven helpen om een Bellse parese te onderscheiden van andere aandoeningen, zoals perceptief gehoorverlies bij het syndroom van Ramsay Hunt (tabel 3).

Tabel 3
Oorzaken van een perifere aangezichtsverlamming bij 2570 patiënten [8]
Tabel 3 | Oorzaken van een perifere aangezichtsverlamming bij 2570 patiënten [8]

Neurologisch onderzoek

Bij het neurologisch onderzoek kan een perifere aangezichtsverlamming worden onderscheiden van een centrale aangezichtsverlamming. Ook kunnen andere neurologische oorzaken worden opgespoord door onder meer te kijken naar eventuele uitval van de hersenzenuwen, afwijkingen van de motoriek of coördinatie en meningeale prikkeling.

Aanvullend onderzoek

Bij klachten die passen bij lymeborreliose, zoals erythema migrans, radiculopathie, artritis, koorts of bilaterale n.-facialisuitval, wordt geadviseerd serologisch onderzoek naar lymeziekte te verrichten.3 Wanneer het serologisch onderzoek negatief is, de klachten kortdurend zijn en er geen alternatieve diagnose is, moet het onderzoek na drie weken worden herhaald. Bij kinderen onder de 15 jaar wordt liquoronderzoek geadviseerd.

Bij risicogroepen is serologisch onderzoek op lues en hiv noodzakelijk.3 Bij een volledige aangezichtsverlamming kan elektrofysiologisch onderzoek worden overwogen om de prognose te bepalen. Bij alarmsymptomen, een atypisch beloop of uitblijven van herstel is MRI-onderzoek van het n.-facialistraject noodzakelijk (inclusief hersenstam en glandula parotidea). Bij verdenking op een otogene oorzaak wordt een CT-scan aanbevolen.

Behandeling

De multidisciplinaire richtlijn van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) adviseert behandeling van een Bellse parese van score IV of hoger op de House-Brackmann-schaal. Indien mogelijk moet binnen 72 uur na presentatie – let op: de uitval kan de eerste dagen nog verergeren – worden begonnen met prednison 25 mg 2 dd 1 gedurende 10 dagen of 1 mg/kg (tot maximaal 60 mg/dag) gedurende 7 dagen.3 De NHG-standaard ‘Perifere aangezichtsverlamming’ adviseert echter alle patiënten met een Bellse parese te behandelen, ongeacht de ernst van de uitval.5

Deze discrepantie in behandeladviezen komt onder andere voort uit een verschillende weging van een studie die de effectiviteit van corticosteroïden bij een Bellse parese aantoonde. Voor de FMS was van belang dat de post-hocanalyse uitwees dat corticosteroïden geen statistisch significant effect hadden bij patiënten met lichte uitval en dat zij goede kans hadden op spontaan herstel. Daarom besloot de richtlijncommissie van de FMS dat behandeling alleen noodzakelijk is bij een ernstiger parese. Voor het NHG was van belang dat subgroepanalyses niet waren gepland en er dus geen onderscheid gemaakt kon worden tussen subgroepen. Verder kan een lichte verlamming als zeer mutilerend worden ervaren of alsnog verslechteren. Daarom adviseert het NHG alle patiënten met een Bellse parese te behandelen met corticosteroïden.

Hoewel er een multidisciplinaire richtlijn is, zijn er veel praktijkverschillen in de behandeling van een Bellse parese. Uit een landelijke enquête bleek dat kno-artsen bij een Bellse parese behalve prednison ook vaker antivirale therapie (45%) geven dan huisartsen (9%) en neurologen (6%).6 Hoewel het niet bekend is of (aanvullende) behandeling met valaciclovir (1000 mg 3 dd 1 gedurende 7 dagen) effect heeft op het herstel, kan bij verdenking op ‘zoster sin herpete’ behandeling hiermee gerechtvaardigd zijn.3

Wanneer het oog niet volledig sluit, moet worden voorkomen dat de cornea uitdroogt. Daarvoor moet voor overdag een ooggel worden voorgeschreven en voor ’s nachts een horlogeglasverband of een indifferente oogzalf (oculentum simplex) met oogverband.

Prognose

De prognose van een Bellse parese is leeftijdsafhankelijk en vaak gunstig; 71% van patiënten herstelt volledig; bij 4% is sprake van een blijvend ernstige aangezichtsverlamming.7 Bij patiënten bij wie de parese ernstig blijft, kan mimetherapie worden ingezet.8 Daarbij leren patiënten bewegingen van het gezicht beter onder controle te krijgen om symmetrie te bevorderen. Voor behandeling met elektrostimulatie of acupunctuur is onvoldoende bewijs.

Mogelijke complicaties van een aanhoudende aangezichtsverlamming zijn synkinesieën – de onwillekeurige activatie van gelaatsspieren tijdens een willekeurige activatie van andere gelaatsspieren –, faciale spasmen en hyperlacrimatie. Deze kunnen worden behandeld met chemische denervatie door botuline-injecties. Bij ernstige lagophthalmus (onvolledige ooglidsluiting) kan een gewicht (goud of platinum) in het ooglid worden geïmplanteerd of kunnen de oogleden gedeeltelijk aan elkaar worden gehecht (tarsorrafie). Verder zijn ook uitgebreidere statische en dynamische reconstructies mogelijk.

Beste collega’s, de differentiaaldiagnose van een perifere aangezichtsverlamming is breed. Een Bellse parese is een diagnosis per exclusionem en de meest voorkomende oorzaak van een perifere aangezichtsverlamming. Het blijft van belang andere diagnoses te overwegen en indien nodig aanvullend onderzoek te verrichten of het klinisch beloop te volgen.

Literatuur
  1. Nelissen RC, Honings J, Meijer FJA, Kunst HPM, Ingels K. Overweeg de diagnose ‘Bellse parese’ zorgvuldig. Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D2594

  2. Crouch AE, Andaloro C. Ramsay Hunt Syndrome. Treasure Island: StatPearls; 2021.

  3. Richtlijn ‘Idiopathische perifere aangezichtsverlamming’. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Keel-, Neus-, Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd–halsgebied; 2009.

  4. Induruwa I, Holland N, Gregory R, Khadjooi K. The impact of misdiagnosing Bell’s palsy as acute stroke. Clin Med. 2019;19:494-8. doi:10.7861/clinmed.2019-0123. Medline

  5. NHG-standaard ‘Perifere aangezichtsverlamming’. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap; 2010.

  6. Buizert A, Verboon JC, Wirtz PW, et al. Bellse parese: andere dokter, andere zorg? Ned Tijdschr Geneeskd. 2018;162:D2370.

  7. Peitersen E. Bell’s palsy: the spontaneous course of 2,500 peripheral facial nerve palsies of different etiologies. Acta Otolaryngol Suppl. 2002;122:4-30. doi:10.1080/000164802760370736. Medline

  8. Pereira LM, Obara K, Dias JM, Menacho MO, Lavado EL, Cardoso JR. Facial exercise therapy for facial palsy: systematic review and meta-analysis. Clin Rehabil. 2011;25:649-58. doi:10.1177/0269215510395634. Medline

Auteursinformatie

Contact W.E. Amerika (w.amerika@hagaziekenhuis.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Verantwoording

Dr. S. (Bas) Hammer, radioloog in het HagaZiekenhuis, leverde de radiologische beelden aan bij de casuïstiek.

Auteur Belangenverstrengeling
Wardell E. Amerika ICMJE-formulier
J.P. Koopman ICMJE-formulier
Bart C. Jacobs ICMJE-formulier
Sebastiaan F.T.M. de Bruijn ICMJE-formulier
Uitlegkader
Dit artikel is gepubliceerd in het dossier
Huisartsgeneeskunde
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Ronald
van Kalmthout

beste auteurs,

Met meer dan gebruikelijke belangstelling heb ik de klinische les gelezen.

Graag stel ik u voor aan patient D met een op de DD-lijst ontbrekende oorzaak van een facialis paralyse, het betreft mijzelf ca 30 jaar geleden.

Patient 'D', 33 jaar, kreeg last van een pijnlijke zweer op de linker tongpunt, die hij duidde als aft (patient was zelf huisarts). Daarbij kreeg hij een pijnlijke lymfklier aan die zijde in de hals. Een dag later kreeg hij wat zeurende pijn rond de linker oorbasis, en een wat droog linker oog. De volgende dag tijdens de lunchpauze op het werk viel hem op dat bij een zucht, de ademlucht naar links werd uitgeblazen. Daarna zag hij in de spiegel de overige tekenen van beginnende perifere facialis-parese. De volgende dag had hij parese graad VI op de H-B-schaal.

Hij overlegde direct na constateren van de eerste symptomen met zijn eigen huisarts, met de vraag of het niet aangewezen was om te starten met aciclovir. Die overlegde met een neuroloog en medicatie werd niet nodig geacht (helaas, het was in 1993, mogelijk was het beleid destijds anders).

Omdat ca een week later zijn 1 jaar oude dochtertje blaasjes kreeg in haar mond, door hem geduid als stomatitis aftosa, dacht patient dat het wel eens een paralyse tgv herpes simplex zou kunnen zijn. Dat werd later door de KNO-arts serologisch bevestigd.

De meeste mensen zijn natuurlijk op volwassen leeftijd al immuun voor het herpes simplex-virus, maar uitzonderingen zijn er blijkbaar.

Voor de behandeling maakt het niet. Erg jammer was dat hem destijds virusremmers waren afgeraden. Ook steroiden werden niet voorgeschreven.

Na 4 maanden was de paralyse deels hersteld (H-B schaal III.

 

Ronald van Kalmthout, arts

Beste collega van Kalmthout,

Bedankt voor je reactie en de toevoeging van patiënt D. Een indrukwekkend verhaal. Interessant dat HSV in deze casus ook serologisch is bevestigd door de KNO-arts.

Herpes simplex virus (HSV) wordt al enige tijd in verband gebracht met Bell's palsy. Zo zijn er verschillende PCR-experimenten, waarbij HSV in het ganglion geniculatum danwel in het gebied daaromheen kan worden aangetoond. Een huidige theorie is dan ook dat HSV zelfs de oorzaak is van Bell's palsy. 

Zie ook bijgevoegde literatuur ter verdieping. 

W.E. Amerika, neuroloog
Literatuur

doi: 10.1111/j.1699-0463.1997.tb05089.x.

doi: 10.3109/13550280903552446.

Jan
van der Borden

Geachte collegae,

Met veel belangstelling heb ik uw publicatie gelezen.

Omdat ik een groot aantal patiënten (5000+) met een Verlamming van Bell in het Wilhelmina Gasthuis en later in het AMC heb gezien en vervolgd, ben ik nog steeds in dit onderwerp geïnteresseerd.

Daar het hier om een Klinische Les gaat, verwachtte ik een duidelijke beschrijving van alle behandelmogelijkheden. Deze worden summier en onvolledig belicht mijns inziens. Restverschijnselen, zoals blijvende parese, contractuur, ‘synkinesen’ en tranen, kunnen zeer bevredigend worden behandeld.

Omstreeks 1974 heb ik contact gezocht met Jan Bronk (mime-docent en -acteur in het Mimecentrum te Amsterdam) n.a.v. een film van de facialismusculatuur en de expressie van het gezicht, niet alleen fysiek maar ook gevoelsmatig. In dat jaar werd een behandeling van patiënten met restverschijnselen van een facialisverlamming opgezet en ‘Mimetherapie’ genoemd. Tot 1985 (het jaar dat Jan Bronk overleed) werden de behandelingen uitgevoerd op de afdeling KNO van het Wilhelmina Gasthuis, onder leiding en supervisie van Carien Beurskens, fysiotherapeut, in het Radboudziekenhuis te Nijmegen. Daarna werd deze behandelmethode aangeboden in Nijmegen en andere plaatsen in Nederland. Eind 1998 waren reeds 500 patiënten behandeld. Tot op heden werden in cursussen ca. 200 fysiotherapeuten, logopedisten etc. opgeleid.

Verwijzing voor Mimetherapie van patiënten met ernstige restverschijnselen van een ‘Bell’ of een andere perifere oorzaak, door huisartsen of neurologen, is dus in veel plaatsen in Nederland nu mogelijk. 

Ik hoop dat u deze aanvullende behandelgegevens nog kunt benoemen.

Met collegiale groet,

Pieter P. Devriese KNO-arts np

Pieter P. Devriese
Literatuur

Literatuur

• Beurskens C, Bots, Devriese P.P., Resultaten van Mime-therapie bij patiënten met een perifere facialisverlamming. Ned. Tijdschrift voor Fysiotherapie. 1987; 97: 140-145.

• Beurskens C. 2003. Proefschrift. Rehabilitation of facial expression. Katholieke Universiteit van Nijmegen.

• Devriese P.P. en Bronk,J. Revalidatie van de mimiek. Maandblad voor Revalidatie. Juni 1975.

• Devriese P.P. Treatment of sequelae after facial paralysis: a global approach. The Journal of Laryngology and Otology. 1998; 112: 429-41.

Geachte collega Devriese,

 

Dank voor uw commentaar, waarin u het belang van mimetherapie bij een perifere facialisparese onder de aandacht brengt. Wellicht is deze behandeling onvoldoende tot zijn recht gekomen in ons artikel. 

 

Zoals beschreven in de huidige richtlijn ‘Idiopathische Perifere Aangezichtsverlamming (IPAV)’ (2012) is oefentherapie, en met name mimetherapie, door geschoolde fysiotherapeuten en logopedisten een effectieve behandeling voor mensen met restverschijnselen na een IPAV. De richtlijn beveelt aan om mimetherapie te starten, zodra de eerste synkinesieën zichtbaar zijn, of het aannemelijk wordt dat er restverschijnselen zijn. Mimetherapie kan worden gestopt wanneer er sprake is van een min of meer stabiele situatie. Het is uiteraard belangrijk om te benoemen dat mimetherapie op veel verschillende plaatsen in Nederland kan worden gevolgd.  

 

Nogmaals dank voor het onder de aandacht brengen van deze belangrijke behandelingsoptie voor mensen met een IPAV. 

 

Mede namens de coauteurs,

 

Wardell Amerika

W.E. Amerika
J.P. Koopman
Bart C. Jacobs
Sebastiaan F.T.M. de Bruijn