Samenvatting
Doel
Nagegaan werd hoe frequent huisartsen geconfronteerd worden met vaak huilende zuigelingen en welk beleid hierbij gevoerd wordt.
Plaats
Een gestratificeerde steekproef van 103 huisartspraktijken verspreid door Nederland.
Opzet
Descriptief.
Methode
Gedurende 1 jaar registreerden 161 huisartsen uit 103 praktijken (in 4 groepen, elk gedurende 3 maanden) al hun contacten met patiënten in het kader van de Nationale Studie naar Ziekten en Verrichtingen in de Huisartspraktijk, uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Eerstelijnsgezondheidszorg. Er werd een inventarisatie gemaakt van de zuigelingen die qua leeftijd, klacht èn diagnose pasten in wat genoemd werd ‘koliekbeeld’.
Resultaten
Van de zuigelingen die door de huisarts werden gezien, had 10 klachten van excessief huilen, koliek of rusteloosheid. Bij ruim een derde van deze groep werd een koliekachtige diagnose gesteld; bij kinderen van nul tot vier maanden was dit twee derde. De kans dat een kind in de leeftijdsperiode van 0 tot 4 maanden met koliekachtige klacht en diagnose door de huisarts werd gezien, was 7,1 (cumulatie ve incidentie). De huisartsen waren grotendeels zeker van hun (overwegend somatische) diagnose. Voor deze kinderen werd, afgezien van het koliekprobleem, statistisch significant vaker een beroep op de huisarts gedaan dan voor leeftijdsgenoten. Het beleid was terughoudend: bij 30 van de patiënten was er een interveniërend beleid, zoals het voorschrijven van dieet of medicatie, of verwijzing naar een andere discipline.
Reacties