Wat goed en wat kwaad genoemd wordt met betrekking tot medisch handelen varieert niet alleen binnen de grenzen van ons land, maar over de gehele wereld. In het ene land is een legale abortus bijna niet te verkrijgen, zoals in Spanje of Italië, in het andere wordt geaborteerd met een frequentie die doet vermoeden dat van enig moreel bezwaar geen sprake is (de Oostbloklanden). Ook voor het staken van behandelingen gelden grote verschillen. Zo wordt in het Amerikaanse ‘Hastings Centre Report’ in 1987 de ziektegeschiedenis van een vrouw beschreven die in een vergevorderd stadium van amyotrofe laterale sclerose aan het beademingsapparaat wordt aangesloten. Dit brengt de om commentaar gevraagde niet-Amerikaanse artsen tot grote woede: in hun land zou iets dergelijks ondenkbaar zijn.1
Niet alleen de medisch-ethische praktijken verschillen, maar ook de morele argumentaties. Zo zien wij dat in Japan, een land dat geen ‘pro life’-traditie kent (en waar bijvoorbeeld…
(Geen onderwerp)
Heerlen, juni 1989,
Met verbazing hebben wij het artikel gelezen van mw. Dupuis waarin plotseling, nauwelijks samenhangend met de inhoud van het artikel, een vrij ongenuanceerde uitspraak wordt gedaan ten aanzien van verpleeghuizen (1989;1011-3). Bij de tussenzin – ik ken geen treuriger oord – vragen wij ons af of mw. Dupuis wel eens in verpleeghuizen geweest is en of zij weet wat er in verpleeghuizen gebeurt. Haar verdere uitspraken (bejaarden wegstoppen en tegen het einde met alle macht in leven houden) getuigen niet van veel kennis over het verpleeghuis. Bovendien is deze passage nodeloos grievend voor allen die wonen en allen die werken in een verpleeghuis en het roept schuldgevoelens op bij partners en(of) verzorgers thuis.
Graag willen wij haar op het volgende wijzen:
– Gemiddeld 25% van de opgenomen bewoners verlaat na enige tijd al dan niet gereactiveerd het verpleeghuis weer.
– De psychogeriatrische patiënten die in een verpleeghuis worden opgenomen (het merendeel kan overigens thuis verzorgd worden), zijn daar in de regel beter op hun plaats. Te meer daar zij anders thuis verkommeren, in een crisissituatie verkeren of dat het draaglast-draagkrachtmodel thuis ernstig verstoord is. Opname is dan noodzakelijk en humaner dan de oude situatie te handhaven. In het verpleeghuis begrijpt men hen beter en kan men hen stimuleren. Ook de familie ontvangt in een verpleeghuis de vaak erg noodzakelijke opvang en begeleiding.
– Juist in een verpleeghuis wordt zeer genuanceerd gedacht over zin of onzin van (uitgebreide) diagnostiek en (uitgebreide) therapie. Bewaken van de kwaliteit van leven en verzachten van lijden zijn belangrijker dan met alle macht in leven houden.
Het ware beter dat mw. Dupuis zich van deze aspecten op de hoogte stelde voor zij uitspraken doet zoals gebeurd is in genoemd artikel.
(Geen onderwerp)
Mede ondertekend door de volgende verpleeghuisartsen:
(Geen onderwerp)
H.Bastiaans
C.H.H.van Beurden
J.Collet
P.van den Donck
C.H.M.Habets
B.A.M.J.Hameleers
J.H.Huizinga
M.G.J.Jansen-Durlinger
E.P.R.M.Jaspers
A.Knols
J.S.M.Koopmans
H.C.Th.Maassen
A.Meulendijks
P.Millenaar
L.C.M.Peen-Zwietering
D.Reines
K.J.van Santen
J.M.J.Scheepers
W.Slits
C.A.M.Smits
H.J.Stijnen
Y.H.A.Vijgen-Duif
H.E.J.Wauters
M.E.Willems-Thissen
(Geen onderwerp)
Leiden, juli 1989,
Met betrekking tot deze reactie zou ik allereerst willen verwijzen naar mijn antwoord op bl. 1378 van deze jaargang. Ik wil daar – nu men de door mij metaforisch bedoelde vergelijking van twee culturele tradities blijkbaar zo grievend vindt – graag het volgende aan toevoegen.
Allereerst: ik ben vaak genoeg in verpleeghuizen geweest, om een mening daarover te mogen uiten. Ook heb ik gezien hoezeer artsen en verpleegkundigen hun best doen om de patiënten er een redelijk bestaan te geven. Ik begrijp niet waarom men mijn kwalificatie als ‘treurig oord’ zozeer op zichzelf betrekt. Los van alle inspanningen, die velen zich zonder enige twijfel getroosten, staat het toch vrij om desondanks in deze huizen geen oorden van vreugde te zien?
Wat betreft het in leven houden: dat komt voor, en zeer vaak, zoals de ondertekenaars stellig weten. Ook hier is niet zozeer sprake van een verwijt aan de hulpverleners, als wel van een constatering dat wij in een dergelijke culturele traditie leven.
Dus nogmaals – het is allerminst mijn bedoeling geweest om de betrokken artsen (en verpleegkundigen) een veeg uit de pan te geven.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, mei 1989,
Met veel belangstelling heb ik het artikel van prof.dr.H.M.Dupuis ter hand genomen, maar tenslotte met een gevoel van teleurstelling weggelegd, uitmondend in het besef: zó eenvoudig kan het niet zijn (1989;1011-3). Denkt mw. Dupuis ècht dat er één of enkele simpele waarde(n) zijn waaraan het medisch handelen getoetst kan worden, altijd en overal? Moet aan onze ‘verlichte’ westerse humanistische ethiek algemene geldigheid worden verleend en daar waar ze niet wordt toegepast, dat toegeschreven worden aan ‘onderontwikkeling’ of ‘hiërarchische maatschappijstructuur’?
Inderdaad clitoridectomie behoort niet tot ònze manieren, maar wel tot die van Egyptenaren en Soedanezen en wie zijn wij om op morele gronden deze ‘rite’ te veroordelen? Trouwens, hebben wij ons volledig bevrijd van irrationele riten? De ‘gulden regel’ door mw. Dupuis aanbevolen: ‘wat Gij niet wilt dat U geschiedt doe dat ook een ander niet’ helpt zelfs in onze eigen ‘cultuur’ niet altijd bij moeilijke gevallen; neem bijvoorbeeld het ethische probleem dat voortvloeit uit de schaarse mogelijkheden tot harttransplantatie die aan de orde komen in het artikel volgend op dat van mw. Dupuis.1 Zolang de middelen beperkt zijn, zal een harde rationele keuze gemaakt moeten worden en daarbij wordt aan bepaalde patiënten een lot toegewezen waarvan wij hopen dat het onszelf niet treft.
Geneeskunde is een heleboel tegelijk: het is een wetenschap, het is een professie en het vervult bovendien een belangrijke functie zowel in het leven van het individu als in de gemeenschap. De wetenschap is onderhevig aan verandering van inzicht, de grenzen van het professionele handelen liggen ook geenszins voor eens en altijd vast; maatschappij en individu stellen, afhankelijk van tijd en plaats, variabele eisen aan het geneeskundig handelen. Al deze aspecten van de geneeskunde bepalen de – soms confligerende – ‘morele’ grenzen van het medisch handelen. Daarbij helpt geen simpele vuistregel.
Kant-en-klare ad hoc-oplossingen voor netelige problemen mogen wij van professionele medisch-ethici niet verwachten. Om van de medische ethiek een vak en leeropdracht van gewicht binnen de medische faculteiten te maken, zal men toch dieper moeten graven om de grondslagen, waarop de aan verandering onderhevige medische gedragsregels berusten, zichtbaar te maken: liefst ‘transcultureel’.
Dunning AJ. Het Gezondheidsraadadvies harttransplantatie; de prijs van vooruitgang. [LITREF JAARGANG="1989" PAGINA="1013-5"]Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 1013-5.[/LITREF]