Samenvatting
Doel
De variatie onderzoeken tussen beoordelaars van de score voor de ademhaling bij pasgeborenen in een reanimatiesetting.
Opzet
Enquête met proefcasussen.
Methode
Assistent-geneeskundigen kindergeneeskunde, kinderartsen en neonatologen bepaalden de apgarscore van pasgeborenen in 3 verschillende proefcasussen waarbij beademing werd toegepast: respectievelijk beademing met een masker en een ballon bij een neonaat met onregelmatige ademhaling, beademing bij een asfyctische neonaat en beademing bij een prematuur van 25 weken. De twee laatsten werden binnen 10 min na de geboorte geïntubeerd en beademd. De deelnemers gaven de gebruikelijke score ‘0’, ‘1’ of ‘2’ aan elk van de 5 afzonderlijke onderdelen en tevens een totaalscore.
Resultaten
De respons op de enquête was 91: 166 van de 183 vragenlijsten werden geanalyseerd. Er was een grote variatie in de beoordeling van de ademhaling bij pasgeborenen die binnen 10 min na de geboorte geïntubeerd en beademd werden. De beoordeling van de ademhaling in casussen 2 en 3 toonde de grootste verschillen in score met respectievelijk SD: 0,90 en SD: 0,84. Een groot aantal van de deelnemers gaf de maximale score voor de ademhaling aan de beademde asfyctische neonaat (27) en aan de beademde prematuur van 25 weken (47).
Conclusie
De beoordeling van de apgarscore van beademde pasgeborenen toonde grote verschillen onder pediatrische professionals. Om een betere overeenkomst na te streven dient een beademde pasgeborene die geen spontane ademhaling vertoont de minimale score voor de ademhaling te krijgen (‘0’) en een neonaat die beademd wordt in verband met onregelmatige of oppervlakkige ademhaling, de ademhalingsscore ‘1’.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2497-500
Reacties