'Troosten: altijd'; condoleancebetuigingen van artsen aan de nabestaanden van hun patiënten

Perspectief
W. Hart
H.C. Walvoort
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:2185-7
Abstract

Samenvatting

Volgens de WHO-definitie houdt palliatieve zorg niet op bij het overlijden van de patiënt, maar behoort het steunen van de familieleden bij het dragen van het verlies daar ook toe. In een recent artikel wordt gewezen op het belang van het schrijven van een condoleancebrief door de betrokken artsen. De condoleancebrief markeert het einde van de behandelrelatie. Voor de arts kan het schrijven ervan een hulpmiddel zijn om afstand te nemen van het overlijden van zijn of haar patiënt en de brief helpt de familie bij de overgang naar een leven als nabestaande. De condoleancebrief kan ook argwaan tegenover de medische zorg wegnemen. Belemmeringen bij het schrijven van een condoleancebrief zijn een eigen gevoel van falen, administratieve rompslomp, onverschilligheid of onvermogen. Desalniettemin vormt het schrijven van een condoleancebrief een integraal deel van de zorg van de arts voor de patiënt en diens familieleden.

Auteursinformatie

Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Johannes Vermeerstraat 2, 1071 DR Amsterdam.

Dr.W.Hart, uitvoerend hoofdredacteur; dr.H.C.Walvoort, wetenschappelijk eindredacteur.

Contact dr.W.Hart (hart@ntvg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Haren, januari 2002,

Naar aanleiding van de bijdrage in dit tijdschrift over condoleancebetuigingen van artsen (2001:2185-7) zou ik het volgende willen opmerken. Als huisarts had ik vroeger de gewoonte bij overlijdensgevallen vóór de begrafenis of crematie bij de nabestaanden een condoleancebezoek af te leggen. Daarbij werd gecondoleerd, dat wil zeggen ‘rouwbeklag betoond’, en er werd niet over medische zaken gesproken. Het beste was, naar mijn mening, om – na een handdruk – te gaan zitten, niets te zeggen en af te wachten. Meestal kreeg ik wel een kopje koffie aangeboden – een ‘bakje troost’: er was sprake van ‘wederkerigheid in het troosten’. Begon de familie over medische zaken te praten, dan werd dit afgehouden met de mededeling dat ik over een paar weken zou terugkomen om ‘de hele gang van zaken’ met hen te bespreken. Bij dat latere gesprek kwamen dan allerlei vragen ter sprake, uiteraard geheel afhankelijk van het individuele sterfgeval.

Bij mijn afscheidscollege als hoogleraar in de huisartsgeneeskunde in Groningen in 1990 was mijn onderwerp: ‘Troosten. In het bijzonder over de vraag of dokters moeten troosten.’ Dat college heeft mij veel voorbereidingstijd gekost, want er bestaat een onoverzienbare hoeveelheid pastorale literatuur over troosten: consolatieliteratuur. Veel van deze literatuur is oud, soms zeer oud. In de bijbel komen de termen ‘troost’ en ‘troosten’ meer dan veertig maal voor. In de medische literatuur is over ‘aardse’ troost echter vrijwel niets te vinden. Zoeken in de ‘NTvG-Databank 1857-2000’ leverde ook niets op.

Het citaat: ‘Guérir: parfois, soulager: souvent, consoler: toujours’ wordt aan Ambroise Paré (1510-1590) toegeschreven. Vooral dat ‘consoler: toujours’ wordt frequent gebruikt, zonder dat erbij gezegd wordt wat men onder troosten verstaat.

Ik moge hier volstaan met het volgende, waarbij ik – ook wat de literatuur betreft – verwijs naar de oorspronkelijke publicatie. Dat een pastor moet troosten is evident. Er is zelfs een tijd geweest dat het beroep ‘ziekentrooster’ bestond, een hulp van de dominee. In de consolatieliteratuur komt ‘de theorie’ van het troosten ter sprake. Troost moet op een bepaalde manier verlopen en ieder verdriet vergt een speciale troost. Men kan te vroeg troosten, te laat of ten onrechte. Troosten is vooral een verbale activiteit, maar men kan soms beter zwijgen, zoals de vrienden van Job (Job 2:13). Bij een enquête onder een aantal collegae, waarin gevraagd werd of een dokter moet troosten en wat onder troosten wordt verstaan, kreeg ik zeer uitvoerige antwoorden. Van de 34 geënquêteerden die reageerden, vonden er 28 dat een arts moet troosten, maar over de vraag wat troosten is, liepen de meningen nogal uiteen.

Ik ben van oordeel dat artsen condoleren niet moeten verwarren met het evalueren van een ziekteproces. Zij moeten ook geen condoleancebrieven schrijven als zij daar geen behoefte aan hebben, als er geen sprake is van wederkerigheid. In dit verband zou het opnemen van lessen geestelijke verzorging in het medisch curriculum een aanvulling kunnen zijn. Geestelijk verzorgers zijn immers van oudsher professioneel ingevoerd in deze materie.

G.J. Bremer