Trichotillomanie bij kinderen: vaak over het hoofd gezien

Klinische praktijk
I.H. Boersma
A.P. Oranje
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:355-8

Dames en Heren,

Trichotillomanie is de onweerstaanbare drang om bij zichzelf de haren uit te trekken. De Franse dermatoloog Hallopeau introduceerde in 1889 de term trichotillomanie, en hij beschouwde het als een dwangmatige drang bij overigens gezonde mensen.1 In latere jaren oordeelden verschillende onderzoekers dat het hier ging om een psychologisch en zelfs psychiatrisch symptoom.23 Zij beschouwden het symptoom als een vorm van agressie-dysregulatie,2 of als een poging om het verlies van een object te verwerken door het eigen haar te gebruiken als een transitioneel object.3 Ook werd een gestoorde moeder-kindrelatie als een belangrijke factor bij deze ziekelijke drang aangeduid. In dergelijke gevallen zou de moeder geen gezonde symbiose tot stand kunnen brengen met haar kind vanwege eigen onopgeloste emotionele conflicten en heftige onbevredigde afhankelijkheidsbehoeften.

Epidemiologische onderzoeken naar incidentie en prevalentie van trichotillomanie ontbreken. Het symptoom wordt vaak in eerste instantie over het hoofd gezien…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt en Sophia Kinderziekenhuis, afd. Dermatovenereologie, Postbus 70.029, 3000 LL Rotterdam.

I.H.Boersma (tevens: Universitaire Ziekenhuizen, Leuven, afd. Dermatologie, thans: St. Joseph Ziekenhuis, Veghel) en dr.A.P.Oranje, dermatovenereologen.

Contact dr.A. P.Oranje

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Bergen, februari 1992,

Tijdens lezing van het indrukwekkende artikel over trichotillomanie bij kinderen kwam in mijn herinnering een identiek geval in mijn eigen huisartspraktijk (1992;355-8).

Ik wist tot mijn schande niet dat het hier om een reeds geregistreerde en beschreven afwijking ging, laat staan dat ik de naam ervan kende, maar ik moest wel een oplossing vinden om aan het concrete verzoek van de moeder om er iets aan te doen te voldoen. Ik maakte toen 2 dunne gipsspalkjes aan de achterkant van beide ellebogen in gestrekte stand. Plukken kon dus niet meer, wel schrijven of tekenen met gestrekte armen. Daarbij werd de moeder geïnstrueerd hoe zij – naar eigen bevinden – de spalkjes kon verwijderen en weer bevestigen. Mogelijk betrof het een Spartaanse therapie en heb ik zonder het me te realiseren een kinderziel opgezadeld met blijvende frustraties. Toch heb ik er geen spijt van gehad, want moeder, kind en ik waren opgetogen over het resultaat. Binnen één week tijd was het probleem namelijk opgelost. Bij een tweede patiënt die ik, enkele jaren later zag, gaf ik het advies 2 kartonnen kokertjes om de armen te doen, waarmee het euvel ook was verholpen.

Nu, 50 jaar later, denk ik: waarom makkelijk, als het ook moeilijk kan?

L.J.A. Verberne