artikel
De geneeskunst bedrijven is leven in metaforen. Opvallend vaak gaan die over strijd of het afwenden van natuurrampen. Het strijdtoneel is verplaatst van slagveld naar gezondheidszorg. We strijden tegen kanker en hartvaatziekten, seksueel misbruik, huiselijk geweld en we maken deltaplannen tegen de vermeende tsunami van dementie. Alsof het dagelijks oorlog is in de spreekkamer of demente patiënten in rotten van drie binnen marcheren, waarbij dokters moeten kiezen wie wel en wie niet te behandelen.
Niet alleen vergelijken we dokters en patiënten met strijders, ook gebruiken dokters nu zelf methoden van het slagveld. Toen ik lang geleden werd opgeleid, kende ik het triëren alleen uit Oorlog en Vrede. De meest ervaren dokter besliste wie het eerst behandeld moest worden en wie toch met een afgeschoten been in de modder zou overlijden. Iemand heeft ooit bedacht dat triage ook in de beschaafde burgermaatschappij tot de bagage van dokters zou moeten behoren: iedereen gaat met iets onbenulligs naar de eerste hulp en op dat slagveld moeten de zwaarste slachtoffers natuurlijk het eerst geholpen worden. Klinkt logisch. In huisartsenpraktijken en huisartsenposten willen patiënten ook allemaal hun eigen huisarts zien en daar moeten assistentes dus schiften. Klinkt ook logisch. Voor logica bestaan vaste regels en zodoende zitten we nu opgescheept met officiële triagesystemen. Natuurlijk niet één maar twee: het Nederlandse Triage Standaard (NTS) waarmee onder andere huisartsenposten werken (A8330) en het Manchester Triage Systeem op de SEH (A8519). Op dat NTS hoor ik veel collega’s ontzettend mopperen: ambulances die uitrukken voor gekneusde ribben omdat benauwdheid volgens protocol nu eenmaal de hoogste urgentie vereist.
Welk systeem beter is, vind ik niet zo interessant. Het zijn maar lijstjes. Zolang verstandige dokters en assistenten daar van af durven wijken is er niet veel aan de hand. Dat durven zelfs verstandige dokters steeds minder en dat is een probleem. De onderliggende vraag is dus welk risico we als maatschappij, als dokter en als patiënt willen en durven nemen. Hoe wegen we de risico’s van onnodige en schadelijke diagnostiek en ingrepen af tegen het risico van iets over het hoofd zien? Die vraag zouden we – ook in het NTvG – wel eens kunnen proberen te beantwoorden. Zolang we het leven en gezondheid zien als een strijd die we moeten winnen, en een maatschappij bouwen waarin élk risico moet worden verzekerd, ondervangen en voorkomen, zien we een belangrijke mogelijkheid over het hoofd om echt iets aan plezier en gezondheid te doen: gewoon bewegen, niet roken en niet te veel drinken (A8085). En dat allemaal in het besef dat ooit Hein toch komt.
Reacties