Samenvatting
Bij 169 kinderen met een snotneus was op grond van door huisartsen verzamelde gegevens van anamnese en onderzoek het onderscheid tussen de groep met de diagnose rinitis en die met de diagnose sinusitis niet duidelijk. De resultaten van röntgenonderzoek, echografie, onderzoek van aard van kaakspoelvocht, bepaling van het aantal leukocyten erin en microbiologisch onderzoek, hadden weinig of geen samenhang met elkaar, noch met het klinische beeld bij de naar een KNO-arts verwezen patiënten.
Uit ons onderzoek blijkt dat er geen scherp verschil is tussen klinische verschijnselen van rinitis en sinusitis maxillaris, in de betekenis van: slijmvliesontsteking van de sinus maxillaris zonder empyeem. Dit verschil is voor de behandeling niet relevant. Beide aandoeningen zijn meestal een onderdeel van een bovenste-luchtweginfectie. Wel is het voor de behandeling van belang een differentiatie te maken tussen sinusitis maxillaris zonder en met empyeem, omdat empyeen apart behandeld moet worden. Men mag verwachten dat zich bij kinderen met empyeem in het acute stadium verschijnselen zullen voordoen zoals bij kinderen met ethmoiditis of bij volwassenen met sinusitis maxillaris of frontalis.
Als een kind een snotneus heeft, is er pas reden om na te gaan of het kind sinusitis maxillaris heeft indien ook klinische symptomen van empyeem worden waargenomen.
(Geen onderwerp)
Tilburg, mei 1990,
Schilders indruk is niet juist: er was op grond van de literatuur geen duidelijkheid over het nut van kaakspoeling. In KNO-praktijken was kaakspoeling nog in zwang. Dat was juist de reden om een onderzoek naar het nut ervan in te stellen. De publikatie betreft het vooronderzoek, waarvan resultaten ertoe leidden dat wij hebben afgezien van een interventie-onderzoek, waarbij kaakspoeling betrokken zou zijn.
Naast de mededeling dat er geen medisch-ethische commissie was, hebben wij erop gewezen dat zowel de huisarts als de ouders uitvoerig werden voorgelicht en om een informed consent werd gevraagd.
(Geen onderwerp)
De hoofdredactie heeft zich bij aanbieding van het artikel ook afgevraagd of aan ethische voorwaarden was voldaan in de opzet van het onderzoek en de auteurs daarover nadere informatie gevraagd. Daaruit bleek, zoals ook uit bijgaand antwoord van collega Van Buchem, dat men na uitvoerig overleg en informed consent tot de conclusie kwam dat een dergelijke onderzoeksopzet gerechtvaardigd was, gezien de onzekerheden in de gangbare praktijk. De hoofdredactie heeft daarop het artikel door drie referenten doen beoordelen, waarbij ook deze aspecten aan de orde zijn geweest. Na wijziging en aanvulling is het artikel geaccepteerd en gepubliceerd.
De redactie heeft zorgvuldigheid betracht, maar fungeert niet zelf als medisch-ethische commissie. Dat hoort in ziekenhuizen zelf te gebeuren, maar ook dan kan bij alle zorgvuldigheid wel verschil van inzicht bestaan, zoals bleek uit het verslag van de Tijdschriftconferentie over het functioneren van medisch-ethische commissies (1989; 133: 1659-64).