Selectieve 'targeting' van antivirale middelen naar de lever

Opinie
P. L.M. Jansen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1868-9

De huidige standaardtherapie bij chronische hepatitis B-virus (HBV)-infectie bestaat uit de dagelijkse subcutane toediening van 5 miljoen eenheden interferon alfa gedurende 4 tot 6 maanden. Deze behandeling is effectief bij een beperkt aantal patiënten. Bij een metanalyse van 15 gerandomiseerde onderzoeken, waarbij in totaal 837 patiënten betrokken waren, werd het netto-effect van de behandeling met interferon alfa geëvalueerd.1 Deze leidt bij 8 van de patiënten tot verlies van het HB-‘surface’-antigeen van het virus, terwijl dit bij 2 van de controlegroep gebeurt (p = 0,001); voor het HB-‘core’-antigeen is dit 33 tegen 12 (p = 0,0001) en voor het HBV-DNA 37 tegen 17 (p = 0,0001). Verlies van HBV-DNA in dit verband moet worden gezien als een onderdrukking van de virale replicatie. Met gevoelige bepalingsmethoden, zoals de polymerasekettingreactie, is het HBV-DNA dan nog wel detecteerbaar. Virale klaring, waarbij ook deze laatste bepaling negatief wordt, ligt waarschijnlijk dichter bij de 6…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Maag-, Darm- en Leverziekten, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Prof.dr.P.L.M.Jansen, gastro-enteroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties