Selectie van assistent-geneeskundigen voor de opleiding heelkunde in Nederland

Perspectief
J.N. Keeman
M.B. Lagaay
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:2239-42

Inleiding

Aan het eind van de jaren zeventig realiseerden de Nederlandse chirurgen zich, dat meer artsen tot chirurg werden opgeleid dan nodig leek te zijn voor de komende decennia. Het aantal verrichtingen leek niet verder toe te nemen en zelfs iets te dalen. Voor een adequate beroepsuitoefening werd een minimumaantal van 200 operaties per chirurg per jaar wenselijk geacht. Indien geen maatregelen getroffen zouden worden, leek werkloosheid op grote schaal onder de jonge chirurgen onvermijdelijk. De eerste stap die werd gezet om dit te voorkomen, was een beperking van het aantal assistent-geneeskundigen per opleidingskliniek, gebaseerd op de operatie-aantallen, het zogenaamde operatie-ervaring-assistenten(OPERA)-project, en in sommige gevallen op het aantal polikliniekbezoeken. Maar al spoedig bleek de hieruit resulterende reductie niet voldoende te zijn, zodat uitvoeriger maatregelen noodzakelijk waren.

Tabel 1 laat het aantal chirurgen zien dat in de periode 1980-1995 de 60- en 65-jarige leeftijd heeft bereikt of zal bereiken en op…

Auteursinformatie

Sint Lucas Ziekenhuis, afd. Chirurgie, Jan Tooropstraat 164, 1061 AE Amsterdam.

Dr.J.N.Keeman, chirurg.

Rode Kruis Ziekenhuis, afd. Chirurgie, 's-Gravenhage.

Dr.M.B.Lagaay, chirurg.

Contact dr.J.N.Keeman

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, januari 1990,

In het artikel van Keeman en Lagaay wordt gesteld dat het doel van de selectieprocedure is: ‘op een objectieve en controleerbare wijze de meest geschikte jonge artsen voor de opleiding tot chirurg te kiezen’ (1989;2239-42). Kan de beschreven selectieprocedure daar wel aan voldoen?

Allereerst ontstaat een selectiebias door de kosten van 580 gulden voor de kandidaat (tegenover 100 gulden voor de Nederlandse Vereniging van Heelkunde). Dit verklaart mede waarom bijna de helft van de aangevraagde inschrijvingsformulieren niet wordt ingezonden. Dit is een selectie op motivatie tot het betalen van 580 gulden en zegt niets over de geschiktheid van niet-respondenten.

De onmogelijkheid voor een tweede maal aan de test mee te doen, introduceert opnieuw een selectiebias. Het gaat nu immers om een afweging binnen een jaar. Hierdoor wordt het mogelijk dat kandidaten uit een bepaald jaar minder geschikt worden beoordeeld, terwijl ze geschikter zijn dan collega's uit latere jaren.

In de psychologie is het gebruikelijk dat testresultaten naar iemands persoonlijkheidsstructuur geïnterpreteerd worden en niet als vaststaande, gekwantificeerde eenheden worden gezien. Een schriftelijke persoonlijkheidstest en een kort interview met soms niet eens een psycholoog doen ons twijfelen aan de kwaliteit en reproduceerbaarheid van dit onderzoek.

Voorts bevat het artikel nog een aantal onduidelijkheden. Beweerd wordt dat uit tabel 1 en 4 kan worden afgeleid dat het aantal vervulde vacatures hoger is dan op grond van leeftijdsverloop en overlijden kan worden verwacht. Uit tabel 1 is op te maken dat 175 chirurgen de professie verlaten over dezelfde periode waarbij uit tabel 4 blijkt dat er 170 vacatures vervuld zijn. Het tekort is dus 5!

In de wetenschap is het gebruikelijk bij evaluatie van testresultaten deze te vergelijken met een controlegroep. Hiertoe hadden de beoordelingen van de assistent-geneeskundigen ‘oude stijl’ kunnen dienen. Gegevens over een controlegroep ontbreken echter volledig.

De conclusie dat de nieuwe selectieprocedure ‘niet slecht scoort’, is een wel erg magere als men zich realiseert dat de toekomstverwachting van de meeste kandidaten door deze kostbare procedure danig wordt verstoord. Wil de procedure beantwoorden aan haar doel, dan moeten de assistenten ‘nieuwe stijl’ minstens even goed scoren als hun voorgangers.

Als argumenten ter beperking van het aantal assistenten in opleiding worden aangevoerd het handhaven van kwaliteit en handvaardigheid en het voorkomen van werkeloosheid. Ogenschijnlijk reële argumenten. Het ontbreken van concurrentie op een arbeidsmarkt waar vraag en aanbod elkaar naderen, kan kwaliteitsverval echter juist in de hand werken.

Tot slot lijkt het merkwaardig dat waar de numerus fixus voor de opleiding geneeskunde wordt vastgesteld door de overheid, de numerus fixus voor de vervolgopleiding door de direct betrokkenen wordt bepaald. Het is nog maar de vraag of de Centrale Toelatings Commissie hiertoe wettelijk gerechtigd is. Wordt hier niet in strijd met de Wet op Economische Mededinging gehandeld?

R. Ansem
V.H. Post

Amsterdam, januari 1990,

In ons artikel is de gang van zaken rond de nieuwe wijze van toelating tot opleiding in de heelkunde beschreven. Voorheen liep deze door individuele sollicitatie bij de onderscheiden opleidingsinstituten via soms ondoorzichtige, tijdrovende endaarmee kostbare en, ook toen, vaak tenslotte teleurstellend uitkomende wegen. Thans is er een centrale selectie van een tevoren vastgesteld aantal assistenten.

Op iedere selectiemethode is kritiek mogelijk. De opmerkingen van de collegae Ansem en Post verrassen ons dan ook niet, maar wij willen deze graag beantwoorden. Natuurlijk was het mooier als een procedure als deze zonder kosten gepaard zou gaan en als men ieder jaar een nieuwe kans zou kunnen wagen. In praktijk is dit evenwel helaas niet uitvoerbaar. Dat ieder van deze punten een selectiebias zou invoeren, is een onbewezen veronderstelling, voor rekening van de inzenders. Evenzo maken zij niet duidelijk waarop zij hun twijfel aan de kwaliteit en reproduceerbaarheid van het psychologische onderzoek baseren.

Uit de genoemde tabellen blijkt dat het te verwachten was dat in de jaren 1984 t.m. 1989 78 chirurgen de professie zouden verlaten, een getal dat iets groter kon worden door vervroegd neerleggen van de praktijk en overlijden. In dezelfde periode vonden 170 jonge chirurgen een vaste positie; derhalve is er wel degelijk sprake geweest van ‘inschikken’. De evaluatie van de assistent-geneeskundige ‘nieuwe stijl’ is gedaan in het kader van een praktische poging de juistheid van de nieuwe selectiemethode zorgvuldig te beoordelen en niet in het kader van een wetenschappelijk onderzoek. De beoordeling tijdens de opleiding geschiedt volgens dezelfde regels als daar voorheen voor golden.

Tenslotte zij nog eens vermeld dat deze centrale en gecontroleerde selectie niet is ingevoerd om de mededinging te beperken, maar in het algemeen belang, om het overschot van chirurgen aan te pakken.

M.B. Lagaaij
J.N. Keeman