artikel
Antirookbeleid dat zich specifiek richt op etnische minderheden zou ‘substantieel’ kunnen bijdragen aan het verkleinen van de huidige verschillen in rook- en stopgedrag in ons land. Niet alleen roken met name Turkse mannen en vrouwen en Surinaamse mannen beduidend meer dan autochtone Nederlanders, met prevalentieratio’s rond de 1,6, zij stoppen ook significant minder. De verschillen worden grotendeels, maar niet geheel, verklaard door sociaal-economische factoren.
Dit schrijven Rachel Braithwaite en collega’s van de London School of Hygiene and Tropical Medicine en het Amsterdamse AMC in BMJ Open (2017; online 10 juli) na analyse van de data van 22.929 deelnemers aan de Helius-studie (‘Healthy Life in an Urban Setting’). De studie is in 2010 opgezet door AMC en GGD om etnische gezondheidsverschillen in kaart te brengen. Het rookgedrag is met vragenlijsten vastgesteld.
Marokkaanse mannen roken ongeveer even vaak als Nederlandse (1,02), Ghanese veel minder (0,28), evenals Ghanese en Marokkaanse vrouwen (0,21 en 0,10). Van de autochtone mannen rookte 27%, van de vrouwen 24%, vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde.
De hoogste prevalentie van vroegere rokers was in beide geslachten onder Ghanezen, de laagste onder Surinaamse mannen en Turkse vrouwen. Alle etnische groepen behalve Ghanezen waren significant minder vaak gestopt met roken.
De onderzoekers vermoeden dat de verschillen niet geheel kunnen worden verklaard door sociaal-economische achtergrond doordat de etnische groepen hun eigen culturele normen rond het roken ontwikkelen. ‘Hoewel onze bevindingen na correctie minder uitgesproken waren, doen ze toch vermoeden dat sommige etnische groepen baat kunnen hebben bij doelgerichte interventies’, aldus de auteurs.
Reacties