Reanimaties in en rond Amsterdam: uitkomsten en factoren die de uitkomsten bepalen

Onderzoek
R.W. Koster
R.A. Waalewijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:495-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen van de resultaten van reanimaties buiten het ziekenhuis tot ontslag uit het ziekenhuis en het vaststellen van de factoren in de organisatie van de hulpverlening die de uitkomst bepalen.

Opzet

Prospectief, observationeel.

Methode

Over reanimaties in en rond Amsterdam (gemengd stedelijk/plattelandsgebied; circa 1,3 miljoen inwoners) werden tijdens en direct na de reanimatiepoging gegevens verzameld door een medewerker van de onderzoeksgroep. Deze werd gewaarschuwd door de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA) Amsterdam en omstreken bij elke reanimatiepoging waarbij trauma geen oorzaak was van de collaps, in de periode 1 juni 1995-31 juli 1997. De gegevens betroffen onder andere tijdsintervallen, toedracht en alarmering en beloop tot overlijden of ontslag uit het ziekenhuis. Met multivariate logistische-regressieanalyse werd de bijdrage van de verschillende handelingen aan overleving bepaald.

Resultaten

Van de 1046 patiënten met een cardiale oorzaak van de circulatiestilstand overleefden 134 (13) tot ontslag. Bij aanwezigheid van en reanimaties door ambulancepersoneel was dit 39 (50/128), bij aanwezigheid van leken als getuigen 11 (82/778) en zonder getuigen 1 (2/140). De mediane tijd vanaf de collaps tot bellen van 112 was 1 min, tot uitsturen van de ambulance 4 min, tot aankomst van de ambulance 10,5 min en tot de eerste defibrillatieschok 11,5 min. Bij 493 (53) van alle 922 patiënten bij wie een leek getuige van de collaps was, werden elementaire reanimatiehandelingen door omstanders uitgevoerd; hierna was de ziekenhuisoverleving 14 (69/493); zonder elementaire reanimatiehandelingen was dit 6 (26/429). In de groep van 1030 patiënten bij wie er een getuige van de collaps was, was de overlevingskans per minuut vertraging in de start van elementaire reanimatiehandelingen, in het geven van de eerste defibrillatieschok en in de start van voortgezette reanimatiehandelingen respectievelijk 26, 17 en 11 lager. Bij de helft van alle overlevenden (70/139) waren geen voortgezette reanimatiehandelingen nodig.

Conclusie

Overleving na reanimaties was gemiddeld 13 (1-39). Ongunstige prognostische factoren waren de minuten die werden verloren tot het alarmeren van 112, tot interpretatie en verwerking van de telefonische hulpvraag, tot het starten van elementaire reanimatiehandelingen en tot defibrillatie.

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Cardiologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Dr.R.W.Koster, cardioloog; dr.R.A.Waalewijn, assistent-geneeskundige.

Contact dr.R.W.Koster (r.w.koster@amc.uva.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties