Samenvatting
doel
Het onderzoeken van bestraalde en onbestraalde patiënten met een laaggradig glioom op cognitieve en radiologische afwijkingen, gemiddeld 12 jaar na de diagnose en initiële behandeling.
opzet
Vervolg van dwarsdoorsnedeonderzoek.
methode
Van de 195 patiënten met een laaggradig glioom die in een eerder onderzoek neuropsychologisch waren getest, ondergingen 67 patiënten die sindsdien geen tekenen van ziekteprogressie toonden opnieuw neuropsychologisch onderzoek. De eerste meting was gemiddeld 6 jaar na diagnose en initiële behandeling, de tweede meting gemiddeld 12 jaar na de diagnose. Voor 6 cognitieve domeinen werden scores berekend om verschillen tussen bestraalde en niet-bestraalde patiënten vast te stellen. De MRI-scans gemaakt ten tijde van de eerste en de tweede meting werden beoordeeld op radiologische afwijkingen.
resultaten
Van de 65 patiënten met bruikbare uitkomsten van de tweede meting hadden 32 radiotherapie gekregen (3 met fractiedoses > 2 Gy). De cognitieve prestaties van de bestraalde patiënten waren achteruitgegaan tussen de eerste en tweede meting, terwijl de cognitieve status van onbestraalde patiënten stabiel bleef. Bovendien was er vooral bij de bestraalde patiënten een verband tussen toename van radiologische afwijkingen en een slechter cognitief functioneren. In totaal vertoonde 53% van de bestraalde patiënten klinisch relevante cognitieve afwijkingen, terwijl dit bij 27% van de onbestraalde patiënten het geval was.
conclusie
Radiotherapie is op de lange termijn gecorreleerd met een achteruitgang in de aandachtsfuncties, ook bij patiënten die een voorheen ‘veilig’ geachte fractiedosis hebben ontvangen. Deze achteruitgang is gerelateerd aan radiologische afwijkingen. De resultaten pleiten voor een terughoudend beleid, indien mogelijk, bij het geven van radiotherapie aan patiënten met een laaggradig glioom.
Reacties