Samenvatting
Doel
Vaststellen van de prevalentie van psychiatrische stoornissen onder homoseksuele en heteroseksuele personen.
Opzet
Secundaire data-analyse.
Methode
Gegevens van een representatieve steekproef van 7076 Nederlandse volwassenen van 18-64 jaar waren in 1996 verzameld ten behoeve van de ‘Netherlands mental health survey and incidence study’ (NEMESIS). Classificatie als homo- of heteroseksueel gebeurde op basis van het gerapporteerde seksuele gedrag in het voorafgaande jaar. Van de 5998 (84,8) classificeerbare (dit is seksueel actieve) respondenten had 2,8 van 2878 mannen en 1,4 van 3120 vrouwen partners van hetzelfde geslacht gehad. Verschillen in prevalentie van psychiatrische stoornissen, ooit in het leven (‘lifetime’) en in de voorafgaande 12 maanden, werden vastgesteld met logistische-regressieanalyse, gecontroleerd voor demografische factoren.
Resultaten
Homoseksuele mannen hadden een hogere 12-maandsprevalentie van stemmings- en van angststoornissen (respectievelijk 17,1 en 19,5) dan heteroseksuele mannen (5,2 en 7,6). Homoseksuele vrouwen hadden een hogere 12-maandsprevalentie van stoornissen in middelengebruik (14,0) dan heteroseksuele vrouwen (2,9). Lifetimeprevalenties verschilden in dezelfde aandoeningen, behalve dat stemmingsstoornissen vaker voorkwamen bij homoseksuele (48,8) dan heteroseksuele vrouwen (24,3). De proportie personen met ≥ 1 DSM-III-R-diagnosen was hoger onder homoseksuele (67,4) dan onder heteroseksuele vrouwen (39,1). Meer homoseksuele dan heteroseksuele personen hadden ≥ 2 diagnosen gedurende het voorafgaande leven (mannen: 37,8 versus 14,4; vrouwen: 39,5 versus 21,3).
Conclusie
Psychiatrische stoornissen kwamen vaker voor bij homo- dan bij heteroseksuele personen.
(Geen onderwerp)
Groningen, oktober 2002,
Naar aanleiding van de tabellen in het interessante artikel van Sandfort et al. (2002:1687-91) heb ik enkele vragen.
In tabel 1 wordt bij de gemiddelde leeftijd de F-verdeling gebruikt. Om de getallen terug te kunnen zoeken in een tabel met F-waarden moeten 2 vrijheidsgraden bekend zijn. Er wordt slechts 1 vrijheidsgraad vermeld. Bij de opleiding wordt voor mannen en vrouwen verschillend geëvalueerd, namelijk voor mannen met de χ2-test met 3 vrijheidsgraden en voor vrouwen met 1 vrijheidsgraad. De vermelde p-waarde voor de opleiding van vrouwen komt dus niet overeen met de waarde die in statistische tabellen van Altman vermeld wordt.1 Voor p = 0,001 bij 1 vrijheidsgraad is χ2 = 10,827.
In tabel 2 wordt vermeld dat oddsratio's niet kunnen worden berekend bij een prevalentie 0 in de homoseksuele groep. In deze situatie kan voor een puntschatting van de oddsratio bij alle getallen van een 2 × 2-contingentietabel 0,5 worden opgeteld.2 Ik kan me echter voorstellen dat dit bij de berekening van logistische-regressiecoëfficiënten tot een slag naar de waarheid leidt.3
Altman DG. Practical statistics for medical research 1997. Londen: Chapman & Hall; 1997. p. 523.
Walter SD, Cook RJ. A comparison of several point estimators of the odds ratio in a single 2x2 contingency table. Biometrics 1991; 47:795-811.
Schouten HJA. Klinische statistiek. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1995. bl. 169.
(Geen onderwerp)
Utrecht, oktober 2002,
Hierbij het antwoord op de vragen van collega Knol:
- De gemiddelde leeftijden worden gegeven. Verschillen tussen hetero- en homoseksuelen zijn met de F-toets bepaald. Het Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) geeft bij deze toets een aantal vrijheidsgraden van 1.
- Het aantal vrijheidsgraden bij opleiding bedraagt bij beide seksen 3 en is dus voor vrouwen in het artikel fout vermeld. In het oorspronkelijke Engelstalige artikel staat dit wel juist aangegeven. (Er is inmiddels een Verbetering gepubliceerd, 2002:2276.)
- Bij een prevalentie van 0 berekent SPSS geen oddsratio's.