Preventie van recidiefbloedingen uit oesophagusvarices door middel van een portocavale shunt

– During the period 1974-1985, 21 patients with a history of haemorrhage from oesophageal varices received elective treatment with a portocaval shunt. The preoperative classification based on Child's criteria was: Child A 15 patients, Child B 4 patients and Child C 2 patients. The mean duration of the operation was 75 minutes, the mean blood loss, 500 ml. One patient (Child B) died after the operation. Complications occurred in 6 cases: grade I encephalopathy in 3 patients, grade III encephalopathy in one and a wound abscess in one. The mean duration of the follow-up of 19 patients was 34 months. Eight patients died, 22 months postoperatively on the average. Four patients had a persistent grade I encephalopathy in spite of treatment. Severe encephalopathy and recurrent haemorrhages from varices did not occur. The cumulative rates of survival after 6 months, 1, 2 and 5 years were 90, 90, 56 and 31, respectively.

In patients with good hepatic function, creation of a portocaval shunt prevents haemorrhages from varices, the surgical trauma is minor and given regular follow-up examinations, encephalopathy rarely if ever assumes a severe nature. The portocaval shunt undoubtedly deserves to retain its place in the elective treatment of patients who (still) have good hepatic function, for the prevention of recurrence haemorrhages from oesophageal varices.

Samenvatting

In de periode 1974-1985 werden 21 patiënten met een bloeding uit oesophagusvarices in de anamnese electief behandeld met een portocavale shunt. De classificatie op grond van de criteria van Child was voor de operatie: 15 patiënten Child-A, 4 Child-B en 2 Child-C. De gemiddelde operatieduur was 75 minuten, het gemiddelde bloedverlies 500 ml. Eén patiënt (Child-B) overleed na de operatie. Bij 6 patiënten deden zich complicaties voor: bij 3 graad I-encefalopathie, bij 1 graad III-encefalopathie en bij 1 een wondabces. Bij 19 patiënten duurde het na-onderzoek gemiddeld 34 maanden. Acht patiënten overleden gemiddeld 22 maanden na operatie. Vier patiënten hadden ondanks therapie een persisterende graad I-encefalopathie. Ernstige encefalopathie en recidiverende varicesbloedingen kwamen niet voor. De cumulatieve overleving was na ½, 1, 2 en 5 jaar respectievelijk 90, 90, 56 en 31.

Bij patiënten met een goede leverfunctie voorkomt het aanleggen van een portocavale shunt varicesbloedingen, is het operatietrauma klein en draagt encefalopathie bij regelmatig na-onderzoek zelden of nooit een serieus karakter. De portocavale shunt verdient zeker zijn plaats te behouden bij de electieve behandeling van patiënten met een (nog) goede leverfunctie om recidiefbloedingen uit oesophagusvarices te voorkomen.