Platvoeten bij kinderen

Klinische praktijk
J.D. Visser
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:753-6

Op een leeftijd tussen twee en vijf jaar heeft één op de drie kinderen platvoeten. Bij een platvoet is het lengtegewelf verstreken en staat de achtervoet in valgusstand. Kinderen met platvoeten klagen er in de regel niet over, maar vaak denken hun ouders of verzorgers dat het een afwijking betreft waaraan iets gedaan moet worden. De veel voorkomende soepele platvoet is zelden van klinische betekenis en onnodige behandeling dient te worden voorkomen. Voordat ouders of verzorgers gerustgesteld worden, dient onderscheid gemaakt te worden tussen een soepele en een contracte platvoet. De laatste komt doorgaans wel voor behandeling in aanmerking. In deze klinische les zal het verschil tussen een soepele en een contracte platvoet besproken worden. Niet besproken worden platvoeten als onderdeel van een algemene aandoening, zoals encefalopathie en spina bifida.

Patiënt A was een jongen van 5 jaar wiens ouders ongerust waren over de stand van zijn voeten. Hij had…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Orthopaedie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Dr.J.D.Visser, orthopedisch chirurg.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, mei 1989,

Door een sterke interesse in voetproblemen verheugde het mij dat Visser op duidelijke wijze een aantal basisprincipes ten aanzien van het wel of juist niet behandelen van platvoeten bij kinderen, presenteerde (1989;753-6). Beschreven werd de diagnostische test waarbij, bij een belaste voet, door een passieve extensie van de grote teen, het verstreken mediale lengtegewelf weer hoger komt te staan en ook de valgusstand van de calcaneus gecorrigeerd wordt (bij een soepele platvoet). De gegeven verklaring voor dit effect is dat aanspannen van de M. flexor hallucis longus door een hevelwerking het voetgewelf corrigeert. Deze verklaring wil ik voorzien van de volgende aanvulling, die aangeeft dat bij passieve extensie niet de M. flexor hallucis longus, maar de aponeurosis plantaris dit lengtegewelf hoger maakt.

Hicks concludeerde na onderzoek bij levenden en van kadaverbenen: (1) Het distale uiteinde van de aponeurosis plantaris is via de plantaire ‘pads’ (soort drukkussentjes) van de metatarsofalangeale gewrichten verbonden aan de proximale falangen;1 (2) wanneer de tenen geëxtendeerd (= dorsale flexie) worden, dan trekken ze de plantaire ‘pads’ en dus de aponeurosis voorwaarts rond de metatarsale kopjes, als een kabel die wordt gewonden op een lier c.q. windas (‘windlass-effect’). Het lengtegewelf wordt hoger doordat de afstand tussen de metatarsale kopjes en de calcaneus daardoor verkort wordt; (3) de tenen komen bij tenenstand en bij het lopen passief in extensie. Het lengtegewelf wordt daarbij hoger door dit ligamenteuze mechanisme, zonder een directe werking van een spier. Wanneer de aponeurosis wordt doorgesneden, verdwijnt het gewelfverhogende effect vrijwel; (4) dit mechanisme bestaat in elk van vijf stralen, maar is het sterkst in de eerste.

Dit betekent echter niet dat spierwerking nooit een effect heeft op het lengtegewelf.2

A.P. Sanders
Literatuur
  1. Bojsen-Møller F, Lamoreux L. Significance of free-dorsiflexion of the toes in walking. Acta Orthop Scand 1979; 50: 471-9.

  2. Hicks JH. Mechanics of the foot: plantar aponeurosis and the arch. J Anat 1954; 88: 25-30.