artikel
Opiaten zijn een zegen voor mensen met pijn, een ramp voor mensen met een verslavingsneiging en beide voor mensen met beide. Uitzonderlijk sterk hoeft die verslavingsneiging overigens niet te zijn: in de 19e eeuw was bijkans half China verslaafd aan opium.
Toen ik 20 jaar geleden het vak leerde moest je extreme en onhoudbare pijn hebben voordat je morfine kreeg. Een opiaat mee naar huis geven was hoogst uitzonderlijk. In de jaren daarna ontwikkelde pijnbestrijding zich tot een echt vakgebied en werd mijn terughoudendheid met het voorschrijven van opiaten vooral ouderwets en achterhaald gevonden. ‘Pijn is onnodig’, herinner ik me als het credo van pijnteams die in de jaren 90 over de afdelingen begonnen te surveilleren. Terwijl ik nog wat sukkelig mijn patiënten moed insprak als ze pijn hadden, hadden zij het recept al klaargelegd.
Enkele jaren later ontdekte ook de Inspectie pijn en werd het zaak iedere opgenomen patiënt – en iedere poli-patiënt met kanker – naar de pijnscore te vragen, teneinde te kunnen handelen als die te hoog is. Terwijl ik dit schrijf ben ik toevallig op ziekenbezoek bij iemand die na een operatie nauwelijks pijn in rust heeft, iets meer bij bewegen, maar die helemaal simpel wordt van het 3 maal daags moeten uitdelen van een rapportcijfer voor die pijn. ‘Dank u, het is goed te doen’ is geen gewenst antwoord, want zonder score faalt de indicator en bij >4 gaat er toch een pijnstiller in. In mijn eigen ziekenhuis valt het me ook telkens op dat iemand met een ziekte die helemaal niet met pijn gepaard gaat, toch dagelijks bestookt wordt met de pijnvraag.
Onderaan de streep zijn patiënten vast beter af met het moderne pijnbeleid, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het zero-tolerancebeleid ten aanzien van pijn deels debet is aan de opiatencrisis die op ons afstevent (D3854). Ik durf het haast niet te schrijven, maar misschien moeten we pijn net iets meer accepteren.
Reacties