Op naar de 200 jaargangen

Opinie
J. van Gijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:105-7
Abstract

De hoofdredactie vertrouwt erop dat onze lezers niet alleen verrast, maar ook geboeid zijn geweest door het feestnummer van vorige week, ter afsluiting van 150 jaargangen van dit tijdschrift. Hoe zal het NTvG zich in de volgende 50 jaar ontwikkelen? Wie meent de toekomst te kunnen voorspellen, stelt zich onvermijdelijk bloot aan de lachlust van latere generaties. Zo tekende de Franse kunstenaar Albert Robida (1848-1926) het Parijse openbaar vervoer in de late 20e eeuw als een zwerm van zeppelins, waarbij overstappen onder meer mogelijk was aan de torens van de Notre Dame. Omgekeerd kon 25 jaar geleden niemand voorzien dat wij manuscripten en stapels dia’s of afbeeldingen zouden vervoeren in een voorwerpje ter grootte van een halve vulpen. Toch waag ik het erop heel voorzichtig vooruit te kijken naar de geneeskunde van 2057. Robida zat namelijk ook wel eens dichter bij de waarheid, bijvoorbeeld toen hij een huisbioscoop tekende (de…

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Wageningen, januari 2007,

Als trouw abonnee van het NTvG, ook na mijn pensioen, las ik het hoofdartikel van Van Gijn (2007:105-7). Hij vermeldt het vuurtestje met een smeulende veter op het schilderij van Jan Steen en veronderstelt dat dit wellicht bedoeld is als ‘opwekkend middel’. Ik heb echter geleerd dat dit een vroege zwangerschapstest is: de stank van de gloeiende veter wekt bij een zwangere braakverschijnselen op, terwijl een niet-zwangere de luchtverontreiniging weerstaat.

W.M. Haasbroek,

Utrecht, januari 2007,

De smeulende veter op schilderijen van Jan Steen is al eens afzonderlijk besproken in een tweetal artikelen in dit tijdschrift.1 2 De stoof (een aardewerken potje met gloeiende kooltjes) was een bekend gebruiksvoorwerp in 17e-eeuwse huishoudens, maar een gloeiende veter of lintje in zulke vuurtestjes werd door Steen alleen afgebeeld bij doktersbezoek aan kwijnende jonge vrouwen. Behalve de uitleg die Haasbroek geeft – braken zou duiden op zwangerschap – zijn nog andere verklaringen geopperd. Eén ervan is het bijbrengen na flauwvallen (los van het al dan niet zwanger zijn), een andere het verhelpen van een ‘dolende baarmoeder’ (‘suffocatio uterina’) die het gevolg zou zijn van onvervulde begeerte. Met de uitdrukking ‘opwekkend middel’ heb ik mij welbewust wat buiten deze kunsthistorische exegese willen houden.

J. van Gijn
Literatuur
  1. Lubsen-Brandsma MAC. Het veterpotje van Jan Steen; zwangerschapstest of gynaecologisch therapeuticum in de 17e eeuw? [LITREF JAARGANG="1997" PAGINA="2513-7"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:2513-7.[/LITREF]

  2. Gils JBF van. Een detail op de doktersschilderijen van Jan Steen. [LITREF JAARGANG="1921" PAGINA="2561-3"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1921;65:2561-3.[/LITREF]

Merksem, België, april 2007,

In zijn vraaggesprek met Van Maanen en elders voert hoofdredacteur Van Gijn, sprekend over het belang van een papieren tijdschrift, met name aan dat ook de op internet zoekende arts abonnee moet blijven, voor het onverwachte nieuws (2007:18-20 en 2007:105-107).

Zijn motivering kan alleen maar ondersteund worden. Artsen die alleen gebruikmaken van een medische (goed presterende) zoekmachine om de gewenste informatie te verkrijgen, begaan mogelijk toch een denkfout. Men herkent vooral datgene wat men kent of ooit gezien heeft. Alleen werken via internet kan leiden tot beperkingen of tekorten in het zoekresultaat, die de gebruiker niet altijd opvallen. Hoe grondiger de algemene kennis, ook van de specialist, hoe gemakkelijker hij of zij aandoeningen binnen of buiten zijn of haar specialisatiegebied zal herkennen en inschatten. Deze kennis zal helpen het juiste consult aan te vragen bij de juiste collega. Daarenboven kan men via grondige algemene kennis ook zelf een waardebepaling maken van het verstrekte consult in relatie tot het ganse medische dossier, omdat het niet altijd raadzaam is een geconsulteerde arts blind te volgen, onder meer ook omdat die niet altijd in de mogelijkheid is het globale dossier van die patiënt grondig te doorgronden in de voor hem voorziene tijdsspanne.

Ook heeft men in acute situaties niet altijd de mogelijkheid om zich volledig te laten ‘begeleiden’ door het internet, zodat men op dat ogenblik moet kunnen terugvallen op parate kennis. Zo geldt mijns inziens nog altijd het voorbeeld dat een goed neuroloog ook een halve internist moet zijn.

Een brede kennis van het onverwachte nieuws zorgt er ook voor dat men de gegevens verkregen via een zoekmachine op internet juister kan interpreteren, relativeren of plaatsen, wat toch ook een van de taken en vereisten is van een medicus ten overstaan van een leek. Tevens vindt men op het internet alleen maar wat men opvraagt.

Hoe vaak gebeurt het niet dat wij een aandoening tegenkomen waarover wij zopas gelezen hebben, of komt dat omdat wij die net daardoor herkennen?

Desondanks veronachtzamen collega’s vaak deze algemene vorming, die echter alleen op peil blijft door ze met regelmaat in goede staat te houden.

Een aanmoediging tot het lezen van het NTvG zou kunnen zijn door een abonnement te laten samengaan met het lidmaatschap van een vakkring, naar analogie van gespecialiseerde tijdschriften.

W.R.G. Verslegers