Metamizol: een honderdjarige treurnis

Opinie
L. Offerhaus
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:479-81
Download PDF

artikel

Zie ook het artikel op bl. 500.

Inleiding

In dit tijdschriftnummer wordt de bijna dodelijk verlopen ziektegeschiedenis beschreven van een jonge vrouw die voor vage buikklachten een metamizolhoudend combinatie-analgeticum kreeg voorgeschreven.1 Het toeval wil, dat deze geenszins verbazingwekkende gebeurtenis samenvalt met de honderdste verjaardag van deze groep middelen2 en met de publikatie in de Journal of the American Medical Association van de resultaten van een zeer groots opgezet onderzoek naar het vóórkomen van door geneesmiddelen veroorzaakte beenmergbeschadigingen. Dit onderzoek, aangeduid als de ‘International agranulocytosis and aplastic anemia study’ (IAAAS, of Boston study), had het overtuigende bewijs moeten leveren voor de uitermate grote zeldzaamheid van dergelijke complicaties.3 Er lijkt dus een discrepantie te bestaan tussen de praktijk van de geneeskunde en de epidemiologie: dit behoeft een nadere verklaring. Het korte, gestroomlijnde verslag van dit onderzoek zoals dat nu voor ons ligt, is – zoals ook herhaaldelijk door de opstellers, onder wie epidemiologen van naam, werd opgemerkt – slechts een flauwe afspiegeling van de massale opzet; wellicht is juist de zeer grote omvang van het onderzoek het belangrijkste struikelblok voor het welslagen van de studie geweest.

Metamizol, beter bekend als noramidopyrine, novaminsulfon of dipyrone, is een nauw met amidopyrine verwant middel met pijnstillende werking uit de groep van de niet-steroïde anti-inflammatoire middelen (NSAID). Verschillende soortgelijke farmaca met pyrazolinonstructuur, zoals amidopyrine, fenylbutazon, oxyfenbutazon en feprazon, zijn in het verleden wegens hun toxiciteit voor het beenmerg in ongenade gevallen of uit de handel genomen. Andere, zoals fenazon (antipyrine), propyfenazon en proquazon, veroorzaken dergelijke ernstige bijwerkingen niet of nauwelijks.

Vóór het bekend worden van de Boston Study lag de meest betrouwbare schatting van de kans dat men door het innemen van metamizol een agranulocytose zou kunnen krijgen op ca. 1:30.000.45 Aangezien metamizol slechts geringe anti-inflammatoire eigenschappen heeft en hoofdzakelijk verhandeld wordt als pijnstillend middel (in de Duitse Bondsrepubliek tot voor kort zelfs zonder recept!), bestond er in de Angelsaksische en Scandinavische landen al vele jaren consensus, dat voor een dergelijke voor algemeen gebruik bestemde pijnstiller het risico van agranulocytose onaanvaardbaar was. Tegelijk met amidopyrine is metamizol daar dan ook definitief van het toneel verdwenen.6

De boston study

Mede gezien de aanzienlijke financiële belangen die met dit middel, met name in de Bondsrepubliek, alsmede in het Oostblok en de derde wereld, gemoeid zijn,78 heeft de belangrijkste fabrikant van metamizol in 1978 het – op zichzelf prijzenswaardige – initiatief genomen om dit ene risico uitvoerig nader te laten onderzoeken door een onafhankelijke instantie, het ‘Boston collaborative drug surveillance program’ van de afdeling geneesmiddelenepidemiologie van de universiteit van Boston.

Wegens de vermeende grote zeldzaamheid van beenmergcomplicaties werd gekozen voor een zeer grootschalige, wereldwijde, opzet, waarbij de initiatiefnemers echter noodzakelijkerwijze beperkt waren tot die landen waar metamizol nog in de handel was. Van het begin af aan is het onderzoek geplaagd door organisatorische problemen, waardoor grote regio's afvielen en andere niet aan het vereiste aantal patiënten toekwamen.910 Uit de medewerkende ziekenhuizen werden vanaf juli 1980 tot en met juni 1984 alle gevallen van agranulocytose en aplastische anemie gemeld die hetzij reden voor opneming waren, hetzij in het ziekenhuis waren ontstaan, en die voldeden aan bepaalde minimumcriteria. Op de vele miljoenen in de studie betrokkenen waren er uiteindelijk slechts 208 patiënten met agranulocytose en 108 patiënten met aplastische anemie, die vergeleken werden met 1425 controlepatiënten. Ongeveer een derde van de gemelde patiënten had men tevoren al moeten laten afvallen wegens onvoldoende gegevens: overlijden voordat het onderzoek van de patiënt was afgesloten, enz. Van de overblijvende patiënten werd een zo uitvoerig mogelijke geneesmiddelenanamnese opgenomen. Omdat in de meeste betrokken landen, anders dan bij ons, geneesmiddelen als metamizol in letterlijk honderden, zo niet duizenden combinatiepreparaten verscholen zitten,711 moet dit een gigantische en complexe onderneming geweest zijn. De stuurgroep van de IAAAS kon zelfs de mogelijkheid niet uitsluiten dat regionale verschillen zijn ontstaan door een ‘differentieel geheugenverlies’ van de patiënten!12

Een voor de latere analyse zeer storende bron van uitval was uiteraard het overlijden van 34 patiënten voordat het onderzoek was afgerond, omdat aan te nemen valt dat zich onder hen velen hebben bevonden met ernstiger vormen van door geneesmiddelen veroorzaakte beenmergbeschadiging.10

Een vaste regel bij ieder multicentrisch onderzoek is, dat analyse per centrum mogelijk dient te zijn, en dat te zamen voegen van alle gegevens pas is toegestaan als een zekere mate van homogeniteit met redelijke zekerheid kan worden aangetoond. De vraag is echter of in het betrokken onderzoek aan al deze stringente voorwaarden werd voldaan.

Voor de centra Milaan en Sofia bleken de verzamelde aantallen achteraf te klein om een statistische analyse mogelijk te maken. In Israël en de regio Boedapest bleek echter dat voorafgegaan gebruik van metamizol-houdende produkten bij de controlepatiënten 5 tot 10 maal zo vaak gemeld werd als in de Duitse en Spaanse regio's, waardoor ten onrechte de indruk gewekt zou kunnen worden dat er in Israël en Hongarije geen verband bestaat tussen het innemen van metamizol en het ontstaan van agranulocytose. Slechts in de resterende regio's Barcelona, Ulm en West-Berlijn was getalsmatig sprake van een zodanige homogeniteit, dat optelling en middeling – ook volgens de opstellers van het rapport – gerechtvaardigd leken. De auctores intellectuales, Levy en Shapiro, kwamen reeds bij hun eerste rapportage op het klinisch-farmacologische wereldcongres te Stockholm tot een identieke gevolgtrekking.9 De gegevens die in Israël werden verzameld, zijn dusdanig tegenstrijdig en inconsistent, dat men ze gevoeglijk vergeten kan. De cijfers betreffende metamizolconsumptie bij de controlegroep zijn op geen enkele wijze te rijmen met eerdere gegevens die door dezelfde groep in Jeruzalem werden verzameld,13 noch met de officiële omzetgegevens van het middel,14 en tevens staan zij lijnrecht tegenover oudere Israëlische literatuurgegevens,1516 waaruit metamizol naar voren komt als een belangrijke oorzaak van agranulocytose.9 De recente toelichting van de stuurgroep van de IAAAS lijkt onvoldoende om deze twijfels weg te nemen.12

Tegenover deze inconsistente gegevens staat, dat het verbruik van metamizol in de Bondsrepubliek en in West-Berlijn hoog is,13 en een belangrijke, zo niet de belangrijkste, oorzaak van agranulocytose blijkt te zijn.17 Dit alles wijst erop dat de verzamelde gegevens van de patiënten en de controlegroepen in de verschillende landen inhomogeen en onderling onvergelijkbaar zijn, en vaak ook niet representatief voor een bevolking als geheel. Daardoor worden de in de IAAAS gedane incidentieschattingen verregaand ontkracht.

Slechts van drie centra: West-Berlijn, Ulm en Barcelona leken de gegevens uiteindelijk dusdanig homogeen, dat samenvoeging verantwoord werd geacht. Hoewel de onderzoekers pretendeerden dat alle in deze regio's in aanmerking komende ziekenhuizen in het onderzoek betrokken waren, bleek achteraf dat in Berlijn enkele grote ziekenhuizen nooit van het onderzoek hadden gehoord.18 De bevolking van de regio Ulm lijkt bovendien met een aantal van 5.300.000 ongeveer tienvoudig overschat te zijn,18 hetgeen ingrijpende consequenties voor de incidentieberekeningen zou kunnen hebben.

Een kans van ÉÉn op de miljoen of toch vaker?

Telt men, ondanks deze tekortkomingen, echter toch de gegevens van deze drie regio's bij elkaar op, dan zou men daaruit voor het totale materiaal van de IAAAS kunnen herleiden, dat per jaar op 1.000.000 inwoners 1,25 patiënt(en) na innemen van metamizol agranulocytose hebben gekregen. De samenstellers van het IAAAS-rapport concluderen, dat dat in het gunstigste geval betekent dat de spontane kans op het krijgen van agranulocytose na gebruik van dit middel met een factor 20 toeneemt.3 In de controlegroepen gaf gemiddeld 1,7 = 17.000 personen op, dat zij in het recente verleden metamizol-houdende geneesmiddelen hadden gebruikt. De incidentie bij gebruikers van het middel is dus te schatten op 1,25 op 17.000 = 1 op 14.000 patiënten, een getal dat in dezelfde orde van grootte ligt als eerdere Zweedse, Amerikaanse en Nederlandse schattingen.6 Als men van een gemiddeld gebruik van 2 tot 3 verpakkingen per jaar uitgaat, komt men eveneens uit op een getal dat dicht ligt bij de oude schatting van 1 op 30.000 gebruikers per jaar.919 Het veel gehoorde getal van het risico van een op de miljoen heeft dus klaarblijkelijk betrekking op de totale bevolking bij een eenmalige behandeling. Veel is er dus kennelijk niet ten gunste van dit middel veranderd, en er is dan ook geen enkele reden om minder terughoudend te zijn bij het gebruik van metamizol.

Andere, zij het eveneens vrij zeldzame, ernstige bijwerkingen zoals anafylactische shock na intraveneuze toediening,62021 alsmede het syndroom van Lyell (dermatitis exfoliativa)22 kan men onder de gegeven omstandigheden buiten de discussie laten, al lijkt het bij het beoordelen van het risico van bijwerkingen van een pijnstillend middel in het algemeen verstandig om – zoals de stuurgroep van het IAAAS onlangs terecht, zij het met een bijbedoeling, heeft gesteld12 – zich niet uitsluitend op de hematologische bijwerkingen blind te staren.

Wat nu?

Onder politieke druk heeft de regering van de Bondsrepubliek een tweeslachtige beslissing genomen, waarbij metamizol als monopreparaat zonder instelling van een receptplicht in de handel is gelaten met zeer strenge indicaties zoals die eigenlijk bij een receptplichtig geneesmiddel zouden horen.19 (Het ziet er echter naar uit, dat deze beslissing door de Duitse senaat ongedaan zal worden gemaakt.)23 Tegelijkertijd heeft het Bundesgesundheitsamt het voornemen geuit om alle metamizolhoudende combinatiepreparaten (te onzent Baralgin en Buscopan Compositum) uit de handel te laten nemen. Het verlies van dergelijke combinatiepreparaten is geen groot gemis.

Voor de behandeling van buikpijn en klachten over spastisch colon (helaas zelfs in ons land nog de meest gebezigde indicatie) wegen de voordelen beslist op geen enkele manier op tegen de nadelen; voor ernstige koliekpijnen staan veiliger en effectiever alternatieven zoals pethidine, buprenorfine, diclofenac en indometacine ter beschikking.2425 Het is te hopen dat ongelukkige voorvallen zoals beschreven door Zijlmans et al. nu weldra tot het verleden zullen gaan behoren – een verzuchting die overigens al in 1979 in het Geneesmiddelenbulletin werd geslaakt!26

Literatuur
  1. Zijlmans JM, Claas FHJ, Overbosch D. Baralgin, pijn of-penie? Ned Tijdschr Geneeskd 1987;131: 500-1.

  2. Brune K, ed. 100 years of pyrazolone drugs. Agents andactions. Suppl vol 19. Basel: Birkhaeuser Verlag, 1986.

  3. Anonymus. Risks of agranulocytosis and aplastic anemia. Afirst report of their relation to drug use with special reference toanalgesics. JAMA 1986; 256: 1749-57.

  4. Boettiger LE, Westerholm B. Drug-induced blood dyscrasiasin Sweden. Br Med J 1973; ii: 339-41.

  5. Boettiger LE, Boettiger B. Incidence and cause of aplasticanemia, hemolytic anemia, agranulocytosis and thrombocytopenia. Acta MedScand 1981; 210: 475-9.

  6. Offerhaus L. De Russische roulette van de pyrazolonen.Ned Tijdschr Geneeskd 1983; 127:638-42.

  7. Silverman M, Lee PR, Lydecker M. Prescriptions for death– The drugging of the third world. Dipyrone. Berkeley: University ofCalifornia Press, 1982; 63-7.

  8. Wolffers I. Marokkanen en hun geneesmiddelen.Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130:725-7.

  9. Anonymus. Gehört Metamizol (Novalgin u.A.) zu den‘sichersten Schmerzmitteln’? Arznei-Telegramm 1986; A 4330 (9):82-3.

  10. Anonymus. Analgesics, agranulocytosis, and aplasticanaemia: A major case-control study. Lancet 1986; ii: 899-900.

  11. International drug information system. WHO adverse drugreaction database. Uppsala: World Health Organization, 1986.

  12. Doll R, Lunde PKM, Moeschlin S. Analgesics,agranulocytosis, and aplastic anaemia. Lancet 1987; i: 101.

  13. Levy M, Kewitz H, Altwein W, Hillebrand J, Eliakim M.Hospital admissions due to adverse drug reactions: A comparative study fromJerusalem and Berlin. Eur J Clin Pharmacol 1980; 17: 25-32.

  14. Laporte JR, Carne X, Ibanez L, Juan J, Vidal X. Anepidemiological approach for the etiological study of blood dyscrasias. In:Proceedings of the Bergamo meeting on phase IV studies October 1985; Milaan:Wichting, 1986. Ter perse.

  15. Mintz U, Shaklai M, Pinkhas D, Vries A de. Drug-inducedagranulocytosis. A survey of twenty-three episodes. Rev Roum Med – MedInt 1975; 13: 205-8.

  16. Shinar E, Hershko C. Causes of agranulocytosis in ahospital population: Identification of dipyrone as an important causativeagent. Isr J Med Sci 1983; 19: 225-9.

  17. Anonymus. Die arzneimittelinduzierte Agranulozytose.Arzneimittelbrief 1983; 17: 89-92.

  18. Bundesgesundheitsamt. Openbare hoorzitting overmetamizol-houdende produkten. West-Berlijn: Bundesgesundheitsamt, 1986; Sept19.

  19. Anonymus. Round the world: West Germany. Federal HealthOffice decides on dipyrone. Lancet 1986; ii: 1450-1.

  20. Zoppi M, Hoigne R, Keller MF, Streit F, Hess T.Blutdruckabfall unter Dipyron (Novaminsulfon-Natrium). Ergebnisse aus demkomprehensiven Spital-Drug-Monitoring Bern (CHDMB). Schweiz Med Wochenschr1983; 113: 1768-70.

  21. Jouglard J, Galland MC, Rodor F, Jean P, Brun A. Bilandes bronchospasmes et des dyspnées asthmatiformes d'originemédicamenteuse – Collectés par l'AssociationFrançaise des Centres Régionaux de Pharmacovigilance. Therapie1986; 41: 247-52.

  22. Bundesgesundheitsamt. Sachstandsbericht zu Metamizol.West-Berlijn: Bundesgesundheitsamt, 1986: Sept 9.

  23. Anonymus. Notes and news: West Germany – Dipyroneput on prescription after all. Lancet 1987; i: 95.

  24. Anonymus. Metamizol (Novalgin) in der Diskussion.ArzneiTelegramm 1986; A 4330 (11): 106-7.

  25. Lehtonen T, Kellokumpu I, Permi J, Sarsila O. Intravenousindomethacin in the treatment of ureteric colic. A clinical multicentre studywith pethidine and metamizol as the control preparations. Ann Clin Res 1984;15: 197-9.

  26. Anonymus. Agranulocytosis door geneesmiddelen. GeneesmBull 1979; 13: 45-9.

Auteursinformatie

Dr.L.Offerhaus, internist, Postbus 119, 2280 AC Rijswijk.

Op persoonlijke titel.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.H.E.
van der Veen

Den Helder, april 1987,

Met grote belangstelling volg ik al jaren de discussies rond het aminofenazon. Uit alle publikaties blijkt dat het een zeer krachtige stof betreft met potentieel gevaarlijke bijwerkingen. Op basis hiervan klinkt een pleidooi voor het niet gebruiken van deze groep middelen, zoals nu ook weer door Offerhaus wordt beschreven (1987;479-81). Ondanks zijn goed onderbouwde betoog mis ik in de overwegingen een aantal aspecten: (1) Ook een aantal andere in de geneeskunde gebruikte medicamenten houden een risico in voor het ontstaan van agranulocytose, o.a. anti-epileptica en sulfonamiden. Het is nog de vraag of het vóórkomen van hun bijwerkingen wel in mindere mate het geval is dan bij de aminofenazongroep. Mutatis mutandis zouden dan ook deze groepen uit het voorschrijfpatroon moeten verdwijnen. (2) Offerhaus stelt dat deze groep vervangen kan worden door pethidine, buprenorfine, diclofenac en indometacine. Ongetwijfeld hebben deze stoffen een krachtig pijnstillend effect. Het valt echter te betwijfelen of ze bij spastische aandoeningen wel gelijkwaardige effecten teweegbrengen. Zoals bekend, zijn morphinomimetica zelf spasmen oproepende farmaca. Voor voldoende pijnstilling zijn derhalve hoge doses nodig. Van de laatste twee genoemde middelen is bekend dat hun werking plaatsvindt door remming van het cyclo-oxygenase (in hoge dosering). Hoewel ook van de aminofenazonen wordt aangenomen dat het voornaamste aangrijpingspunt op dezelfde plaats ligt, lijkt het me onwaarschijnlijk dat daar het enige punt ligt. Ook van bijv. indometacine zijn afhankelijk van de dosering diverse punten van werking in de prostaglandinesynthese bekend. Een voorlopig onderzoek (dubbelblind en cross-over), dat ik enkele jaren geleden uitvoerde naar aanleiding van mij gebleken klinische werkzaamheid van toedieningsvormen van 0,1 mg oraal (!) wijst in die richting. Ik vond aanwijzingen voor een antagonistische activiteit van indometacine en metamizol.

Gezien de theoretisch te verwachten weefselconcentraties van enkele nanogrammen/ml is die werkzaamheid overigens niet verrassend. Er zijn vele stoffen in de farmacologie, die in nog geringere concentraties zelfs (gevaarlijk) werkzaam zijn. Evenmin is verrassend dat voorspelbare bijwerkingen zich in die concentratie dan óók voordoen. Ik vraag mij daarom af, of de beschreven effecten van metamizol niet toch afhankelijk van de dosis en als gevolg van een intrinsieke farmacologische werking bij (relatieve) overdosering optreden. Indien reeds bij 0,1 mg voorspelbare bijwerkingen ontstaan, dan zijn ernstige bijwerkingen bij een 5000 tot 10.000 zo hoge dosering niet meer verbazingwekkend. Naar mijn mening is het verbazend, dat ze dan niet vaker voorkomen.

Concluderend is het de vraag of deze stof uitsluitend het predikaat: ‘obsoleet’ verdient. Mogelijk is niet zozeer de stof, dan toch de dosering de grote boosdoener. Nader onderzoek zou hierop een antwoord kunnen geven. Gaarne tot nadere discussie bereid.

P.H.E. van der Veen

Amsterdam, april 1987,

Ten einde geen onnodige verwarring ten aanzien van de nomenclatuur in de discussie te introduceren, dient allereerst gesteld te worden dat uit het sedert vele jaren uit de handel verdwijnen van aminofenazon of amidopyrine geconcludeerd kan worden, dat de gevaren van deze geneesmiddelen allerwege erkend zijn. Ik heb nu en in het verleden getracht duidelijk te maken, dat metamizol (de verwarrende overeenkomst van deze nieuwe INN-naam met die van het thyreostaticum methimazole is zeer hinderlijk!) als zgn. pro-drug geen ander bijwerkingenpatroon dan amidopyrine kan hebben, omdat beide farmaca tot identieke stofwisselingsprodukten worden omgezet.

Ten aanzien van de genoemde punten zou ik het volgende willen opmerken: Ad 1. De meeste effectieve geneesmiddelen hebben bijwerkingen. Het is echter de vraag, of men voor relatief ‘triviale’ indicaties als lage rugpijn wel een middel mag hanteren, dat een niet te voorkómen en niet te behandelen risico – hoe minimaal ook – van overlijden van de patiënt in zich draagt. Bij het behandelen van infecties of epilepsie weegt men het risico van het onbehandeld laten van de ziekte af tegen dat van de behandeling. Ook in die situaties kan de balans echter de verkeerde kant op slaan, zoals blijkt uit de niet geringe gevaren van het te pas en te onpas voorschrijven van de combinatie van sulfamethoxazol en trimethoprim (co-trimoxazol).1-3 Ad 2. Het is zeer de vraag, of ‘spasmolyse’ enige rol speelt bij de bestrijding van pijn veroorzaakt door ingeklemde gal- of nierstenen. Zeer veel recente gegevens wijzen erop, dat al deze geneesmiddelen in dergelijke situaties een onspecifiek analgetisch effect hebben, dat op zichzelf voldoende is. Hoewel bij indometacine aangetoond lijkt te zijn, dat lokale secretie van PGE2 de pijn veroorzaakt,4 kunnen ook andere mechanismen bij toepassing van NSAID een rol spelen.5

Over het door de schrijver aangehaalde onderzoek met bijkans homeopathische doseringen analgetica durf ik geen uitspraak te doen, omdat de resultaten nog niet gepubliceerd zijn; in het algemeen volgt de dosis-werkingsrelatie van analgetica en NSAID een vrij snel naar de horizontale lijn afvlakkende kromme.

Naar de huidige opvattingen is de beenmergtoxiciteit van de pyrazolonen als immunologisch fenomeen onafhankelijk van de dosis; weliswaar oefenen langdurig gegeven hoge doseringen een remmend effect uit op de hematopoëse, doch dan spreekt men over grammen per dag gedurende vele maanden. Gezien de huidige kennis over deze groep middelen kan ieder verder klinisch onderzoek ermede helaas slechts als onethisch bestempeld worden.

L. Offerhaus
Literatuur
  1. Roeser HP. Drug-bone marrow interactions. Old and new issues in 1987. Med J Aust 1987; 146: 145-8.

  2. Arneblom P, Palmblad J. Drug induced neutropenias in the Stockholm region 1976-77. Acta Med Scand 1979; 206: 241-3.

  3. Gruchy GC de. Drug-induced blood disorders. Oxford: Blackwell, 1975.

  4. Holmlund D, Svanvik J, eds. The treatment of ureteral colic and biliary pain – a symposium with special reference to the use of indomethacin. Scand J Urol Nephrol 1983; (suppl) 75: 1-64.

  5. Debruyne D, Hurault de Ligny B, Ryckelynck J-P, Albessard F, Moulin M. Clinical pharmacokinetics of ketoprofen after single intravenous administration as a bolus or infusion. Clin Pharmacokinet 1987; 12: 214-21.

Heerlen, april 1987,

Het risico van agranulocytose als gevolg van Novaminsulfon waarop Offerhaus en Zijlmans et al. wijzen, onderschrijf ik volledig (1987; 479-81, ). Ik hoop ook dat hun alternatief, namelijk de éénmalige of kortdurende intraveneuze toediening van diclofenac of indometacine bij koliekpijnen, op de lange duur veiliger zal zijn dan Novaminsulfon intraveneus. Het is echter niet uitgesloten dat sommigen nu maar indometacine of diclofenac langdurig voor chronische pijn gaan voorschrijven. Dit zou helemaal tegen de bedoelingen van de auteurs ingaan, maar het lijkt me niet geheel onmogelijk. Dan zouden wij inderdaad van de regen in de drop terechtkomen.

In een recent overzicht wordt gesteld dat indometacine significant geassocieerd is met agranulocytose, en eveneens dat indometacine en diclofenac significant geassocieerd zijn met aplastische anemie.1 Toediening van acetylsalicylzuur (Aspirine) of paracetamol zou de eerste keuze moeten zijn.

M.M.F. Fickers
Literatuur
  1. Anonymus. Analgesics, agranulocytosis, and aplastic anaemia: A major case-control study. Lancet 1986; ii: 899-900.

Amsterdam, april 1987,

De vrees van collega Fickers dat op de lange duur incidentele intraveneuze toediening van diclofenac of indometacine bij niersteenkolieken niet veiliger dan metamizol intraveneus zou kunnen blijken te zijn, is niet geheel onterecht. Er zijn echter enkele belangrijke verschillen. De genoemde farmaca hebben de reputatie van krachtig werkzame antirheumatica. Hun, zeker niet te veronachtzamen, bijwerkingenpatroon is zeer nauwkeurig bekend. Oneigenlijk gebruik als ‘huishoudanalgeticum’ – de basis van alle kwaad rond de metamizolhoudende produkten, met name in de Bondsrepubliek – komt daardoor eigenlijk niet in belangrijke mate voor. De in de ‘Boston study’ gevonden, en in de voorlopige verslaggeving uitvoerig gerapporteerde, associatie van indometacine met aplastische anemie wacht nog op een verdere schriftelijke uitwerking van de getallen; deze bijwerking is overigens geen nieuw gegeven.1

Blijkens een recent overzicht over de jaren 1972-1986 van de gegevens van het Australische Bureau Bijwerkingen over de medicamenteuze oorzaken van beenmergdyscrasieën steken de pyrazolonen als groep echter dusdanig ongunstig af bij de overige niet-steroïdale anti-inflammatoire farmaca dat de schrijvers de tijd rijp achten voor een totaal verbod.2

Het is uiteraard de vraag, of middelen als acetylsalicylzuur en paracetamol bruikbaar zijn bij een heftige niersteenkoliek, waarbij misselijkheid en braken het oraal innemen van enig geneesmiddel onmogelijk kunnen maken. Doorslaggevende bezwaren tegen het op juiste indicatie en in juiste dosering parenteraal geven van narcotische analgetica zijn echter tot nu toe door niemand naar voren gebracht.

L. Offerhaus
Literatuur
  1. Vrhovac B. Anti-inflammatory analgesics and drugs used in gout. Hoofdstuk 10, bl. 151-82. In: Dukes MNG, ed. Meyler's side effects of drugs. 10e druk. Amsterdam: Elsevier, 1984.

  2. Roeser HP. Drug-bone marrow interactions. Old and new issues in 1987. Med J Aust 1987; 146: 145-8.

De redactie heeft wegens het belang van deze discussie bij uitzondering besloten de overschrijding van de gebruikelijke lengte toe te staan.