Samenvatting
Sinds de 18e eeuw of eerder hebben artsen verbanden gelegd tussen kanker en erfelijkheid in de hoop op vooruitgang in diagnostiek, indicaties voor therapie en mogelijkheden tot preventie. In Nederland werd de relatie tussen kanker en erfelijkheid in de medische omgang met kanker in de periode 1910-1980 nauwelijks maatschappelijk bediscussieerd. Hierdoor kon zich na de Tweede Wereldoorlog voor sommige kankers, zoals retinoblastoom, zonder weerstanden een model van publieke preventie en individuele predispositie ontwikkelen. Historische ervaringen wijzen erop dat niet alleen rationele factoren in de omgang met kanker en erfelijkheid een rol spelen. De angst om ‘kankervrees’ op te wekken heeft die omgang in het verleden aanzienlijk bemoeilijkt; fatalisme (‘het maakt toch niets uit’) en stigmatisering (druk vanuit de familie en de omgeving) zouden deelname aan vroege opsporing en preventie negatief kunnen beïnvloeden. Deze problematek is nog steeds actueel.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:712-5
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 2007,
Het artikel van Snelders et al. (2007:712-5) is interessant omdat het een beeld geeft over opvattingen over erfelijke kanker die passen in de beschreven periode. In die tijd werd het erfelijke vóórkomen van kanker vrijwel niet bediscussieerd en indien dit wel gebeurde, werd het vaak gebagatelliseerd om toch vooral geen onnodige onrust te veroorzaken. De auteurs schrijven dat zij tot in de jaren negentig nauwelijks referenties naar erfelijkheid vonden, noch in krantenknipsels, noch in de literatuur. Om één en ander aan te vullen, meen ik te moeten reageren.
Het gebrek aan literatuur over dit onderwerp was mij toen ook al opgevallen. In 1985 schreef ik daarom een klinische les met de titel: ‘Borstkanker in de familie’,1 waarbij aan de hand van 3 ziektegeschiedenissen op het familiaire vóórkomen van borstkanker werd gewezen. De boodschap van mijn artikel was onder andere om vooral bij zwellingen bij jonge vrouwen ruimhartig om te gaan met de indicatie tot biopsie omdat toentertijd de klinische en de radiologische diagnostiek over het algemeen tekortschoten om het carcinoom in een vroeg stadium te ontdekken. Op bladzijde 3 van de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad werd de boodschap van het artikel besproken door een van de medisch journalisten onder de titel: ‘Familiaire factor bij borstkanker kan tot 50% oplopen’.2 Enige tijd later benaderde de journaliste Tineke Beishuizen van de Libelle mij voor een interview over familiaire borstkanker omdat zij meende dat dit onderwerp voor de lezers interessant zou kunnen zijn.3 In dit interview leg ik het probleem van de familiaire borstkanker nog eens eenvoudig uit.
Ik weet natuurlijk niet of de boodschap vrouwen die het zou kunnen aangaan, heeft bereikt. Ik meende echter wel, gezien de toch niet geringe aandacht die mijn klinische les toen heeft gehad, de auteurs hierop te moeten wijzen.
Wobbes Th. Borstkanker in de familie. [LITREF JAARGANG="1985" PAGINA="2193-5"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1985;129:2193-5.[/LITREF]
Familiaire factor bij borstkanker kan tot 50% oplopen. NRC Handelsblad november 21 1985.
Beishuizen T. Hoe groot is de kans om borstkanker te krijgen, als de ziekte in je eigen familie voorkomt [interview]? Libelle. 1986;(23):116-7.