Medisch werk onder barre omstandigheden. Het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking

Perspectief
J.M. Spanjer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1992;136:93-5

Op papier lijkt er in 30 jaar beleid weinig gewijzigd: het in het kader van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking uitgezonden aantal artsen is eerder toe- dan afgenomen. Anno 1991 bevinden zich zo'n 60 tropenartsen met een contract met het ministerie van Buitenlandse Zaken ‘in het veld’. Toch is er volgens ingewijden op het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking – ‘DGIS’ in het spraakgebruik van Buitenlandse Zaken in Den Haag – heel veel veranderd.

In de postkoloniale periode waren er door het vertrek van de oude garde zeer veel blanke artsen nodig. Wat was de tropenarts uit de jaren zestig voor iemand? Een mannelijke blanke dokter die zich in een lokaal ziekenhuisje met hart en ziel inzette en zich hierbij grotendeels zelf moest ontwikkelen. Tussen die arts en de mensen die nu worden uitgezonden zit een groot verschil in persoonlijke attitude en in achtergrond wat betreft het beleid. Geleidelijk ontwikkelden deskundigen op het gebied…

Auteursinformatie

Mw.drs.jur.J.M.Spanjer, journalist, Plantage Middenlaan 1, 1018 DA Amsterdam.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Gaborone, Botswana, april 1992,

Met dit schrijven wil ik een late reactie geven op het artikel van mw.J.M.Spanjer (1992;93-5). In het artikel wordt tot tweemaal toe de heer Bert van Geel arts genoemd, wat hij niet is.

De 7 (geen 10) door het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) uitgezonden artsen werken allen inderdaad curatief in ziekenhuizen, niet omdat er niets aan ‘primary health care’ en ‘public health’ gedaan zou worden, maar omdat de overheid van Botswana een strikt gescheiden beleid ten aanzien van curatieve en preventieve zorg voert en ze bij de uitvoering van meer op public health gerichte activiteiten niet de hulp wenst van de Nederlandse overheid, maar aanklopt bij andere donors of zelf een regeling treft. Of dit een juiste keuze is, is een andere zaak.

De opmerking dat zuidelijk Afrika zelf genoeg curatief werkende artsen bezit, is niet juist. Het feit dat er naar Botswana nogal wat artsen uit omliggende landen komen, heeft te maken met de financiële voordelen voor deze artsen. Het betekent echter niet dat er in deze landen al meer dan genoeg lokale artsen en specialisten zijn. Er is nog steeds een structureel tekort.

Waar behoorlijke primary health care-faciliteiten aanwezig zijn (zoals in Botswana) of komen, worden er bij de bevolking verwachtingen gewekt die vervuld zullen moeten worden, nog geheel afgezien van het feit dat er ook met prima algemene basale voorzieningen ziekten zijn die men niet kan voorkomen. (Waarom wordt er ook in Nederland zoveel curatieve zorg gegeven?) En dat betekent dat in Afrika nog wel enige tijd vraag zal blijven naar meer curatief werkzame algemene artsen en specialisten naast meer op public health gerichte medewerkers. Het een kan niet zonder het ander. Men kan zich zelfs afvragen of westerse artsen met public health-diploma nu wel de aangewezen personen zijn om in andere culturen te trachten wezenlijke gedragsveranderingen door te voeren. Daarvoor is een groter inzicht in en empathie met het denken en doen van de Afrikaan nodig dan de meesten van ons bezitten, ook al werkt men jaren in een ontwikkelingsland. Misschien zou het verstandiger zijn voor Afrikaanse collega's nog meer public health-cursussen te organiseren.

Ik mag ook mijn vraagtekens zetten bij de opmerking dat de Nederlandse tropenarts van vroeger na een aantal tropenjaren zo achterop kwam dat hij of zij in Nederland niet meer aan de slag kwam. In de jaren zestig en zeventig was het hebben van tropenervaring, vaak een pluspunt bij terugkeer in Nederland. Dat niet iedere teruggekeerde arts precies daar terechtkomt waar hij het liefst wil werken, heeft niets te maken met zijn tropenjaren, maar met de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Tot slot: het artikel geeft mij het gevoel dat er ongenuanceerd over de gezondheidszorg in de Derde Wereld gedacht wordt door DGIS. Het valt nog te bezien of een grotere bijdrage aan de gezondheidszorg in de Derde Wereld geleverd wordt door de aandacht alleen te richten op public health en primary health care. Men moet niet te veel westers paternalistisch bezig willen zijn, in de trant van ‘dit is alleen goed voor jullie’. Misschien mogen de landen zelf ook nog iets in de melk te brokkelen hebben en zeggen waar hun prioriteiten liggen. Public health en primary health care: prima, uitstekend, maar curatieve gezondheidszorg met overdracht van kennis en onderzoek is net zo belangrijk. Public health en primary health care zijn gedoemd te mislukken zonder goede curatieve zorg.

Y. Rijken