Medisch-ethische toetsing van huisartsgeneeskundig onderzoek

Perspectief
H.J.J.M. Berden
M.A.J.M. Bos
P.A.G.M. de Smet
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:1413-7

Betrokkenheid van huisartsen bij klinisch wetenschappelijk geneesmiddelenonderzoek is van belang omdat zij een bijdrage kunnen leveren aan de kennis van de effectiviteit en de bijwerkingen van geneesmiddelen. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek uit (poli)klinische setting worden vaak geëxtrapoleerd naar patiëntengroepen bij de huisarts, waarbij het de vraag is of deze groepen en de onderzoeksgroepen voldoende vergelijkbaar zijn.1 Onderzoek in de huisartspraktijk zelf kan de gegevens uit de specialistisch-klinische setting aanvullen.2

Op de methodologische kwaliteit, de onafhankelijkheid in uitvoering en de interpretatie van de resultaten van huisartsgeneeskundig onderzoek dient toezicht te worden gehouden. Het is voorts essentieel dat de betrokken proefpersonen geen schade oplopen.34

Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) ontvangen signalen dat huisartsen regelmatig verzocht wordt deel te nemen aan onderzoek dat niet of in onvoldoende mate medisch-ethisch en methodologisch is getoetst. Om deze redenen is samen met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij…

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

H.J.J.M.Berden.

Landelijke Huisartsen Vereniging, Utrecht.

M.A.J.M.Bos.

Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, Den Haag.

Dr.P.A.G.M.de Smet, apotheker.

Contact H.J.J.M.Berden

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Mijdrecht, juli 1993,

Met belangstelling lazen wij het artikel van collegae Berden et al. (1993; 1413-7). Zoals de auteurs weten, is de Landelijke Vereniging van Farmaceutische Industrie-Artsen ingenomen met het landelijk initiatief een gemakkelijk toegankelijke voorziening te creëren om alle huisartsgeneeskundig onderzoek adequaat te kunnen laten toetsen. De stichting Medisch-Ethische Toetsing Onderzoek in Huisartspraktijken (METOH) voorziet op dit punt in een reële behoefte.

Over één facet van de door de METOH verrichte toetsing zouden wij graag nader worden geïnformeerd. Dat betreft de vraag in hoeverre een door de METOH afgegeven positieve beoordeling van een onderzoeksprotocol landelijk geldig zou kunnen zijn. Vooral bij het uitzetten van grote onderzoeken, waaraan door talrijke huisartsen in het gehele land wordt deelgenomen, ervaren wij nogal eens dat plaatselijke of regionale toetsingsorganen niet tot een eensluidende beoordeling van het protocol komen. Vooral wanneer afzonderlijke commissies op onderdelen tot tegenstrijdige conclusies komen, ontstaat vanzelfsprekend een lastige situatie.

De auteurs maken duidelijk, dat een aanbieder van een onderzoeksprotocol zich in hun ogen in principe dient neer te leggen bij een afwijzing van een onderzoeksvoorstel door de METOH. In zo'n geval zou de aanbieder niet met het protocol moeten gaan ‘shoppen’ om ergens in Nederland toch nog een toetsingscommissie te vinden die het protocol alsnog goedkeurt. Daarvoor hebben wij begrip. Maar is het omgekeerde ook het geval? Met andere woorden: als de METOH een protocol goedkeurt, kan het onderzoek dan bij elke Nederlandse huisarts verder zonder omwegen besproken en in gang gezet worden?

H.W. Otten
R.H. Koster
H.J.J.M.
Berden

Utrecht, juli 1993,

Allereerst willen wij collegae Otten en Koster danken voor hun constructieve reactie. Stichting METOH streeft naar een situatie waarin onderzoek dat in de huisartspraktijk wordt aangeboden op een adequate wijze medisch-ethisch getoetst is. De vraag van de briefschrijvers heeft betrekking op de verhouding tussen uitspraken van stichting METOH en een andere toetsingscommissie aangaande een zelfde protocol Allereerst willen wij opmerken dat het niet de bedoeling is dat protocollen door meerdere toetsingscommissies moeten worden beoordeeld. Mits er sprake is van een adequate inhoudelijke toetsing is beoordeling door één commissie voldoende. Gegeven de door Otten en Koster geschetste situatie is het niet overeenkomen van beide conclusies, als resultaat van de medisch-ethische toetsing, onwenselijk. In voorkomende gevallen dienen de samenstelling en werkwijze van de toetsingscommissies onder de loep te worden genomen. Immers, op de kwaliteit daarvan is iedere medisch-ethische commissie aanspreekbaar. Wanneer uit deze nadere bestudering blijkt dat het gaat om structurele verschillen zijn aanpassingen gewenst. Stichting METOH accepteert haar verantwoordelijkheid in dezen en zal zo nodig in overleg treden met de betrokken collega-commissie.

Dit alles laat onverlet dat de laatste vraag van collegae Otten en Koster niet met een eenduidig ‘ja’ kan worden beantwoord. Een huisarts kan goede redenen hebben om niet te participeren in voorgelegd onderzoek. Wanneer deze redenen niets van doen hebben met de medisch-ethische beoordeling van het protocol vallen ze buiten het gezichtsveld van METOH. Zo is het mogelijk dat een huisarts tijd heeft ingeruimd om zijn praktijk te gaan automatiseren en om die reden niet deelneemt aan voorgelegd onderzoek, alhoewel dit adequaat is getoetst. Een positieve medisch-ethische beoordeling dient te worden beschouwd als een voorwaarde en niet als een garantie voor de uitvoering van een protocol.

H.J.J.M. Berden
M.A.J.M. Bos
P.A.G.M. de Smet