Eind 2012 werden de resultaten openbaar gemaakt van de tweede evaluatie van de Wet Toetsing Levensbeëindiging op Verzoek en Hulp bij Zelfdoding, beter bekend als de Euthanasiewet. Een van de uitkomsten was dat zich in de onderzoeksperiode (2007-2012) enkele malen de situatie voordeed dat de standpunten van de regionale toetsingscommissies en die van de KNMG niet synchroon liepen. In het evaluatierapport wordt daarover opgemerkt dat verschillen tussen de standpunten van de toetsingscommissies en die van de KNMG tot onduidelijkheid onder artsen kan leiden over de in acht te nemen normen.1 De vraag is: wie stelt eigenlijk de norm als het gaat om de interpretatie van de wettelijke zorgvuldigheidseisen voor levensbeëindiging op verzoek?
Aanvankelijk ruime interpretatie Euthanasiewet
De Euthanasiewet schrijft voor dat artsen gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding moeten melden bij de 'regionale toetsingscommissie euthanasie'. De commissie beoordeelt of de arts aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft voldaan. Van…
Reacties